Aandacht voor de huisvesting en gezondheid van de vaarzen
Uiergezondheidsproblemen bij een vaars
Het is erg onaangenaam om als melkveehouder uiergezondheidsproblemen vast te stellen bij een pas gekalfde vaars. Zo kan bij eerste inspectie blijken dat het dier een klinische uierontsteking heeft of driespeen is. Anderzijds kan het zijn dat de resultaten van de eerste melkcontrole laten zien dat het celgetal van de vaars (veel) te hoog ligt wat dan weer wijst op de aanwezigheid van een subklinische uierontsteking. In tegentelling tot een klinische uierontsteking is de melk dan volledig normaal en is het kwartier niet opgezet, warm, ... maar de infectie is aanwezig en zal de productie negatief beïnvloeden. Daarnaast is een dergelijk geïnfecteerde vaars een infectiebron voor de andere koeien op het bedrijf.
Mastitis bij vaarzen in Vlaanderen
In Vlaanderen heeft één op drie vaarzen bij de eerste melkcontrole tussen de vijfde en veertiende dag van de lactatie een celgetal van meer dan 150.000 cellen/ml. Dit betekent dat zij reeds tijdens de vroege lactatie een subklinische uierontsteking hebben. Uit recent onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de vaarzen afkalft met een uierinfectie. De overgrote meerderheid (> 70%) wordt veroorzaakt door coagulase-negatieve stafylokokken (Staphylococcus spp.) die algemeen aanvaard worden als minder schadelijk. De rest wordt vooral veroorzaakt door Staphylococcus aureus en streptokokken.
Wanneer spreken we over een 'probleem met vaarzenmastitis'?
Zolang het blijft bij een sporadisch geval van klinische mastitis of een enkele vaars die afkalft met een te hoog celgetal hoeft u zich geen zorgen te maken. Als echter teveel vaarzen afkalven met uiergezondheidsproblemen dan moeten er snel stappen ondernomen worden, omdat dit de rentabiliteit van uw bedrijf kan ondermijnen. Maar wanneer spreken we nu over een bedrijf met een écht probleem van vaarzenmastitis? Algemeen gaan wij ervan uit dat het fout gaat als meer dan 10% van de vaarzen afkalft met een klinische uierontsteking of als meer dan 15% van de vaarzen een eerste celgetal heeft hoger dan 150.000 cellen/ml melk. Daarnaast hangt het natuurlijk ook af van de kiemen die verantwoordelijk zijn voor de infecties bij de vaarzen. Op die vraag krijgen we enkel een antwoord als we melkstalen (laten) nemen voor bacteriologisch onderzoek. Op basis van deze resultaten kan de ernst van het probleem worden ingeschat.
Praktische tips om vaarzenmastitis te voorkomen
Geen masitismelk voor kalveren
Voeder geen mastitismelk aan kalveren. Door te zuigen aan de speentjes van hokgenoten kunnen kalveren die melk gedronken hebben van koeien met een klinische uierontsteking of een verhoogd celgetal (subklinische uierontsteking) immers mastitisverwekkers zoals Staphylococcus aureus en Streptococcus agalactiae overbrengen naar de uier waaraan ze gezogen hebben. Antibiotica in de melk hebben ook een negatieve invloed op de ontwikkeling van de pens.
Melk de vaars als ze biest lekt voor het afkalven
Het vóór het afkalven melken van vaarzen die biest lekken is een prima maatregel om uierontstekingen bij deze groep te voorkomen. Het lekken van de biest betekent immers dat het slotgat niet meer goed afgesloten is. Het vóór afkalven melken van vaarzen helpt ook in het verminderen van oedeemvorming of 'zucht'. Bij zucht melkt de uier slecht uit, waardoor de kans op beschadiging van de spenen en het ontstaan van mastitis vergroot.
Enkele factoren die de kans op uieroedeem of de ergheid ervan bij hoogdrachtige vaarzen verhogen:
- Overdreven energie-opname vóór het afkalven.
- Overdreven opname van natrium of kalium vóór het afkalven.
- De leeftijd bij het afkalven (hoe ouder, hoe meer kans op uieroedeem of hoe meer uitgesproken).
- Verlies van lichaamsgewicht in de laatste maand vóór het afkalven.
Geef de dieren ook voldoende lichaamsbeweging. Dit verbetert de circulatie en vermindert de kans op het ontstaan van "zucht". Het ontwikkelen van uieroedeem is slechts in zeer beperkte mate erfelijk.
Goede vliegenbestrijding
Mastitisverwekkers zoals S. aureus kunnen overgedragen worden door vliegen en zo uierontstekingen veroorzaken. Investeer dan ook in een goede vliegenbestrijding. Die bestaat uit het plaatsen van twee insecticidenoorflappen per dier. Doe dit rond half juni, dan zijn de dieren goed beschermd voor de rest van het weideseizoen. Een goed alternatief is de dieren regelmatig te behandelen met een pour-on insecticidenmiddel tijdens het weideseizoen. Volg de bijsluiter en vraag advies aan je dierenarts, zodat de dieren voldoende en permanent beschermd zijn.
Bron: Landbouw&Techniek - Focus op Uiergezondheid Oktober 2008
Vermijd extra stress
In de periode rond het afkalven staan de vaarzen vaak onder stress door de grote veranderingen die ze doormaken, zoals eerste contact met de melkmachine en de productie van melk. Een rustige aanpak van de drachtige vaarzen is dus noodzakelijk om extra stress te vermijden. Bij de introductie in de koppel zijn vaarzen vaak het eerste slachtoffer van overbezetting. Voorzie dus voldoende lig- en vreetplaatsen.
Bron: Landbouw&Techniek - Focus op Uiergezondheid Oktober 2008
Vermijd vitamine- en mineralentekorten
Door de opname van vitaminen en mineralen in de biest en de verhoogde vitamine- en mineralenbehoefte voor de groei van het kalf ontstaat er tijdens de laatste weken van de dracht vaak een vitamine- en mineralentekort. Vitaminen en mineralen zoals vitamine E en selenium versterken de weerstand. Om tekorten te vermijden supplementeer je vaarzen best met droogstandsmineralen vanaf zes tot acht weken voor het afkalven.
Bron: Landbouw&Techniek - Focus op Uiergezondheid Oktober 2008
Propere en comfortabele omgeving
Een droge en propere huisvesting van het jongvee en de drachtige vaarzen helpt om besmettingen met typische omgevingskiemen te verminderen. Zorg voor voldoende comfortabele ligplaatsen bij het jongvee om roosterliggers te voorkomen. De uiers van roosterliggers liggen immers in de mest en hebben daardoor meer kans op infectie en de ontwikkeling van mastitis. Drachtige vaarzen zet je bij voorkeur afzonderlijk of bij de droge koeien. Daar kunnen ze het best gecontroleerd worden en krijgen ze het meest geschikte rantsoen en is er veelal de laagste infectiedruk.
Bron: Landbouw&Techniek - Focus op Uiergezondheid Oktober 2008