Verwerking bloed
Wat gebeurt er na de afname met het bloed?
Indien een hond ‘vers volbloed’ nodig heeft, wat het geval is bij een tekort aan bloedplaatjes, wordt de afgenomen zak bloed meteen gebruikt voor een bloedtransfusie bij de desbetreffende patiënt. In alle andere gevallen wordt de afgenomen zak bloed gescheiden in ‘packed red blood cells’ (rode bloedcel-fractie) en plasma. De packed red blood cells worden 4 weken lang bewaard in de koelkast, het plasma wordt ingevroren en is zo 1 jaar lang bruikbaar.
Scheiden van de zak bloed
Na het scheiden: een zak PRBC (‘packed red blood cells’, links) en een zak plasma
Bij katten wordt het volbloed in spuiten bewaard en dus niet gescheiden in rode bloedcellen en plasma. Deze spuiten kunnen 4 weken lang in de koelkast worden bewaard, zodat we ook voor katten steeds bloed voorradig hebben voor in spoedsituaties.
Kan elke hond aan elke hond bloed geven, en elke kat aan elke kat?
Nee, ook bij honden en katten bestaan er bloedgroepen die al dan niet compatibel zijn met elkaar.
Bij de hond is de belangrijkste bloedgroep de DEA 1.1., waarvoor een hond ofwel positief ofwel negatief kan testen. Een negatieve donor kan aan elke hond bloed geven, een positieve donor enkel aan positieve honden.
Bij katten zijn de belangrijkste bloedgroepen A (ca. 95% van de katten), B (komt vaker voor bij bepaalde rassen zoals de Britse Korthaar) en AB (zeer zeldzaam). Een kat met bloedgroep A kan enkel bloed geven aan een andere kat met bloedgroep A, en een ‘B-kat’ enkel aan een kat met bloedgroep B.
Bloedgroeptest bij een hond (met bloedgroep DEA 1.1 negatief)
Bloedgroeptest bij een kat (met bloedgroep A)
Zijn er risico’s voor de hond of kat die bloed krijgt?
Een bloedtransfusie is niet volledig zonder gevaar. Ten eerste kunnen afweerreacties optreden tegen het vreemde bloed. Om dit te vermijden wordt bij ieder dier de bloedgroep getest en wordt, indien nodig, nog een bijkomende kruisproef uitgevoerd. Daarnaast moet er ook worden opgelet voor infecties die via het bloed kunnen worden overgedragen zoals kattenaids (FIV), kattenleukose (FeLV) en bloedparasieten die via teken of vlooien kunnen worden overgedragen. Daarom worden donordieren getest op infecties en wordt er verwacht dat hun vlooien- en tekenpreventie steeds up to date wordt gehouden. Zo zorgen we ervoor dat elke bloedtransfusie zo veilig mogelijk verloopt.