Geschiedenis van de collectie
De basis van de collectie Duitse Letterkunde werd uitgebouwd onder Herman Uyttersprot, die collectiebeheerder was 1945 tot 1967. Het onderzoek van Herman Uyttersprot richtte zich o.a. op Heinrich Heine, Heinrich von Kleist en Rainer Maria Rilke.
Daarna was het de beurt aan Edward Verhofstadt (1967-1992) en Jaak De Vos (1992-2010). Voormalige bibliotheekverantwoordelijken zijn o. a. Lucrèce Cornelis (1962-2004) en Wendy Lelievre (2004-2011). De bibliotheekcultuur binnen de vakgroep heeft zich steeds gericht op een rubricering op de werkingsmiddelen en de verdere uitbouw van een basiscollectie via vakreferenten. Beschikbaarheid van basiswerken was hierbij een duidelijke prioriteit. Het plaatsingssysteem werd in de vroege jaren 1970 opgesteld door Karl Grob, een Zwitserse medewerker van de vakgroep. Het omvat een combinatie van chronologische en systematische indelingen. De rubrieken Middeleeuwen en Frühe Neuzeit vallen traditioneel onder Alte Deutsche Literatur (ADL) en behoren samen met Deutsche Sprache und Linguistik (DSL) tot de collectie Duitse Taalkunde (L38). De hulpdisciplines bevatten de ‘zuivere’ filosofen: Marx, Engels, Kant, Fichte, Schopenhauer, Adorno, Habermas, Hegel, Schelling, Heidegger, Luhmann, Sloterdijk etc. Nietzsche wordt letterkundig onderzocht en valt onder rubriek 19 (19NIE).
In het najaar van 2011 werd de collectie overgebracht naar de Faculteitsbibliotheek Letteren en Wijsbegeerte.
Daarbij werd een deel van de collectie in depot geplaatst (hoofdzakelijk minder actuele titels).