Plaats
Groepswerkplekken
Om de studieplekcapaciteit binnen de bibliotheek optimaal te benutten kan je geen groepswerkplekken reserveren van 18 november 2024 tot en met 17 januari 2025. Dank voor jullie begrip.
- Wie gebruik wil maken van een groepswerkplek dient deze te reserveren via de reservatietool Affluences.
- Een reservatie is pas definitief na het ontvangen van een bevestigingscode.
- Enkel voor informele onderwijsactiviteiten in het kader van je studies of werk, zoals groepsopdrachten, besprekingen paper, kleinschalige vergaderingen, online meetings.
- Eénzelfde persoon kan maximaal 1 lokaal tegelijk reserveren per dag, met een maximum van 4 uur en maximaal 12 uur per week.
- Het lokaal is open, bevestig je gebruik ter plaatse met de QR-code. Anders wordt het lokaal terug beschikbaar gesteld.
- Na afloop van de activiteit laat de verantwoordelijke die reserveerde het lokaal proper, ordelijk en in goede staat achter: afval opruimen en terug zetten van het meubilair zoals het stond bij aankomst.
- Tassen en eten worden niet toegestaan in de bibliotheek; gelieve gebruik te maken van de lockers.
- Tijdens de blokperiode worden de lokalen gebruikt voor studie en kunnen niet geboekt worden. We vragen ook om dan steeds de deur open te laten.
- Aan balie Magnel kan u terecht voor: flipover bord, whiteboardstiften en -wisser, mobiele beamer, HDMI-kabel, DVI-kabel, VGA-kabel of USB-C kabel. Dit wordt dan uitgeleend op uw bibliotheekaccount.
Voor LW-personeelsleden: wenst u de GWP te gebruiken voor vergaderingen of lessen?
- Reserveer een groepswerkplek via Affluences.
- Aan balie Magnel kan u ook terecht voor laptop of meeting owl, dit graag op voorhand doorgeven via mail naar lib.flw@ugent.be.
- Wenst u tijdens het gebruik van het lokaal koffie, thee of water aan te bieden? Dat kan. Wel graag rekening houden met de volgende richtlijnen:
- Koffie, thee en water kunnen zelf gehaald worden in de keuken van de faculteitsbibliotheek.
- In de keuken vindt u ook kopjes, glazen, ... alsook een karretje om alles veilig te vervoeren.
- Gelieve ons te verwittigen indien u een thermos wil gebruiken.
- Na afloop alles terugbrengen naar de keuken en in de afwasmachine laden.
- Collega’s aan de balie laten u graag binnen in de keuken.
Overzicht GWP's
Vleugel Magnel
- Herman Uyttersprot, 1ste verdieping: 18 plaatsen, vaste beamer, whiteboard
- Robert Van Nuffel, 1ste verdieping: 8 plaatsen, whiteboard
- Cecile Vereecken, 1ste verdieping: 8 plaatsen, whiteboard
- Frans Olbrechts , 2e verdieping: 42 plaatsen, whiteboard
- Amaat Burssens, 2e verdieping achter de collectie Japanologie: 22 plaatsen, vaste beamer, whiteboard
Vleugel Loveling
- Jules de Saint-Genois, gelijkvloers: 8 plaatsen
- Denise De Weerdt, 1ste verdieping: 8 plaatsen whiteboard
d - Simone Bergmans, 2de verdieping: 4 plaatsen
humanities@the library
Due to current Corona-measures, the international staff week will be postponed to a later date
Herman Uyttersprot
Germanist en vrijzinnige Herman Uyttersprot omringt zich heel zijn leven met dichters en schrijvers, letterlijk en figuurlijk: zijn leermeesters zijn onder andere Karel Van de Woestijne en Franz De Backer; hij leest en publiceert over Heine, von Kleist, Kafka, van Ostaijen en Rilke. Louis Paul Boon en Johan Daisne zijn zijn vrienden. Uyttersprot vervult zo een schakelrol in de letterkunde en brengt zijn liefde voor literatuur en poëzie over op talloze studenten.
Herman Uyttersprot is de jongste zoon van de liberale en vrijzinnige hoofdonderwijzer in de dorpsschool van Denderbelle. Hij volgt secundair onderwijs aan de Rijksmiddelbare School in Dendermonde en aan het Koninklijk Atheneum in Gent. Nadien studeert hij Germaanse filologie aan de Gentse universiteit. Hij promoveert in 1930 bij Frank Baur op een comparatistisch proefschrift over Heine en het Heinianisme in de Nederlandse letterkunde. Als student is hij lid van het Taalminnend Genootschap ’t Zal Wel Gaan en hoofdredacteur van het blad De ’t Zal-Wel-Ganer. Na een carrière in het middelbaar onderwijs stap hij in 1945 over naar de universiteit waar hij de afwezige professor Polderman vervangt voor Duitse letterkunde, waarvoor hij in 1948 vast benoemd wordt. In 1958 volgt hij bovendien Franz De Backer op als titularis van de cursus Inleiding tot de geschiedenis van de moderne letterkunde, een verplicht opleidingsonderdeel voor onder meer studenten Letteren en Wijsbegeerte, Rechten en Pedagogie, waardoor de bezielende en uitzonderlijk erudiete prof, gewaardeerd wordt door een belangrijk deel van de studentenpopulatie.
Jules de Saint-Genois
Jules de Saint-Genois start zijn rechtenstudies in 1831 aan de pas heropende Gentse Universiteit, na de klassieke humaniora aan het college in Mechelen. Hij behaalt zijn doctorstitel in 1834 en begint na de stage als advocaat aan de Gentse balie waar hij 30 jaar zal blijven. In 1843 wordt de Saint-Genois universiteitsbibliothecaris en hoogleraar. Hij is politiek actief in Gent, vanaf 1848 als gemeenteraadslid voor de katholieken en van 1855 tot 1857 schepen. Zijn interesse gaat naar de geschiedenis en naar de Nederlandse taal.
Hoewel Jules de Saint-Genois opgroeit in een oude adelijke familie, waar Frans uiteraard de voertaal is, spring hij vrij snel op der kar van de nog jonge Vlaamse Beweging en wordt er zelfs één van de Gentse boegbeelden van. Toch blijft hij een Belgisch patriot. Hij is unionist in hart en nieren en ziet met lede ogen de polarisatie tussen katholieken en liberalen in 1857, zowel op het lokale als op het landelijke vlak. Zijn korte politieke carrière neemt hier dan ook een einde.
Jurist van opleiding, gaat de voorkeur van de Saint-Genois evenwel uit naar geschiedenis en literatuur. Hij wordt achtereenvolgens archivaris van de provincie Oost-Vlaanderen en hoogleraar-bibliothecaris aan de Gentse universiteit waar zijn grootste verdienste het catalogeren van de rijke handschriftenverzameling wat uitmondt in een omvangrijke publicatie. Hij zorgt er tevens voor dat de collectie met belangrijke werken wordt uitgebreid. Jules de Saint-Genois publiceert zowel fictie als non-fictie over historische onderwerpen en is actief in talrijke verenigingen.
UGentMemorie, Frank Cotman
Cecile Vereecken
Pas in 1958 wordt voor het eerst een vrouw professor benoemd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Het is Cecile Vereecken. Deze geboren en getogen Gentse studeert Germaanse Filologie in haar geboortestad en kan nadien onmiddellijk aan de slag als assistent bij Edgard Blancquaert. Ze doctoreert bij hem in 1944 met een monumentale studie over de Gentse persoons- en plaatsnamen van ca. 1000 tot 1253. Als dialectologe, etymologe en als naamkundige levert ze zeer verdienstelijk werk.
Cecile Vereecken wordt in het door de Duitsers bezette Gent geboren in de lente van 1915. Ze volgt de richting Latijn-Grieks aan het Atheneum voor meisjes, wat dan in Gent de enige school is die meisjes voorbereidt op universitaire studies. Voor Cecile Vereecken wordt het Germaanse Filologie waarin ze afstudeert in juli 1937. Ze start in 1938 als leerling assistent, wordt hetzelfde jaar assistent en in 1945 werkleider. Inmiddels is ze gehuwd en draagt, zoals dan vanzelfsprekend is, de naam van haar echtgenoot, de geoloog René Tavernier. Begin 1958 wordt ze deeltijds docent aan het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen. Het Hoger Instituut is op dat moment een onderdeel van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Wanneer het Hoger Instituut in 1969 wordt omgevormd tot de Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, blijft Cecile Vereecken aan deze nieuwe faculteit gehecht. Nochtans werkt ze bij het Seminarie voor Nederlandse taalkunde en Vlaamse dialectologie en heeft er ook haar standplaats. Cecile Vereecken is een veelbelovende jonge wetenschapster.
Frank Cotman
Simone Bergmans
De eerste vrouw die in 1923 afstudeert in de kunstgeschiedenis aan de Gentse universiteit is Simone Bergmans. Twee jaar later doctoreert ze in dezelfde discipline. Zij heeft dan reeds vijf eerste prijzen aan het Gentse conservatorium behaald. Net zoals haar vader Paul en grootvader Charles, beiden hoogleraar aan de UGent, heeft zij een groot muzikaal talent. Maar de chronische heupontsteking waaraan ze lijdt fnuiken een muzikale carrière en een loopbaan in het onderwijs. Het schrijven lukt haar wel en ze levert zowel kunsthistorische bijdragen als (Franstalige) literatuur.
Simone Bergmans groeit op in Gent in een muzikaal en intellectueel maar Franstalig nest. Haar vader Paul Bergmans, is hoogleraar en hoofdbibliothecaris aan de UGent. Haar hogere studies doet zij aan het Gentse conservatorium waar ze de eerste prijzen voor piano, kamermuziek, harmonie, contrapunt en fuga behaalt. Ze start in 1920 aan het pas opgerichte Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde. Zij rondt in 1923 de driejarige opleiding af en wordt de eerste Gentse kunsthistorica. Na haar studies geeft ze les aan het Gentse Koninklijk Lyceum voor meisjes en kunstgeschiedenis aan de École des Hautes Études. In 1939 wordt ze om ernstige gezondheidsredenen op pensioen gesteld. Ondanks de grote fysische beperking, waardoor ze een groot deel van haar leven in een plaasteren corset doorbrengt, schrijft ze bijdragen voor verschillende tijdschriften over kunst en muziek en publiceert ze een aantal kunsthistorische monografieën, novellen en romans. Voor haar roman ‘Moi... ce Malade’ wordt ze in 1941 bekroond door de Académie Royale de Langue et de Littérature Française.
Robert Van Nuffel
Hallenaar Robert Van Nuffel behaalt het doctorsdiploma romaanse filologie aan de ULB in 1932. Datzelfde jaar studeert hij eveneens af als doctor in de letterkunde aan de oudste Europese nog functionerende universiteit van het Italiaanse Bologna. Benoemd aan de UGent in 1946, wordt hij in 1960 directeur aan het pas opgerichte Seminarie voor Italiaanse taal en literatuur. Het belang van Van Nuffel voor het onderwijs Italiaans in België, maar ook voor het onderwijs Nederlands in Italië, kan moeilijk overschat worden.
Tijdens zijn laatste studiejaren aan de ULB en de universiteit van Bologna is Robert Van Huffel journalist voor ‘l’Indépendence Belge’. Hij start in 1933 zijn loopbaan in het middelbaar onderwijs. Kort na WO II die hij in krijgsgevangenschap doorbrengt, wordt hij aan de Gentse universiteit benoemd en doceert Frans aan de Hogere School voor Handels- en Economische Wetenschappen gehecht aan de Rechtsfaculteit. In 1960 wordt het Seminarie voor Italiaanse taal en literatuur opgericht waarvan Van Nuffel directeur wordt tot aan zijn emeritaat in 1976. Onder zijn impuls worden in de jaren ’50 lectoraten Nederlands opgericht aan verschillende Italiaanse universiteiten en wordt aan de universiteit van Bologna het ‘College Jean Jacob’ ingehuldigd die Belgische bursalen ontvangt die zich in het Italiaans specialiseren.
Van Nuffel publiceert niet enkel over Italiaanse literatuur maar ook over de Franstalige Belgische literatuur, die zijn bijzondere interesse wegdraagt. Hij is de bezieler van de Stichting Maurice Maeterlinck die in 1954, vijf jaar na het overlijden van onze Gentse Nobelprijswinnaar literatuur, wordt opgericht. Door zijn twee grote interessegebieden te combineren levert Van Nuffel een belangrijke bijdrage aan de vergelijkende taalwetenschap.
Frank Cotman
Knowmadic workplace #1
De faculteitsbibliotheek biedt ook personeelsleden een rustige werkplek aan; in vleugel Magnel vind je op de 2e verdieping Knowmadic Workplace #1.
In dit lokaal (18.01.120.030) zijn een bureau, toetsenbord, scherm, telefoon en kast (zonder sleutel) aanwezig. Een printer kan voor jou voorzien worden.
Voorwaarden:
- Je bent verbonden aan de faculteit Letteren & wijsbegeerte.
- Het lokaal kan geboekt worden voor maximaal 4 weken per jaar waarvan hoogstens 2 weken aaneensluitend.
- Je krijgt een sleutel van het lokaal en kan in de keuken terecht voor (spuit)water, koffie en thee (sleutel bij de balie te verkrijgen).
- Je kan er bibliotheekboeken bewaren, deze dienen uitgeleend te zijn op jouw naam.
- Je hebt steeds toegang tijdens de openingsuren van de bibliotheek. Mits toelating van de bibliothecaris kan hiervan afgeweken worden.
Op termijn wordt ook in vleugel Loveling Knowmadic Workplace #2 voorzien.
Toegang tot de faculteitsbibliotheek met beperkte mobiliteit
Je kan de bibliotheek bereiken door de groene deur binnen te gaan aan de Volkssterrenwacht Armand Pien (Lovelingstraat 1). Ga daar rechts de gang in.
Vleugel Loveling
In de eerste hoek (hoek Rozier/Lovelingstraat) vind je een lift die toegang geeft tot vleugel Loveling. Deze lift kan je echter enkel met badge bedienen. Je mag steeds de uitleenbalie bellen (tel. 09/331 33 89) om je te komen halen.
Je kan een badge aanvragen om deze lift te kunnen bedienen. Contacteer hiervoor annelise.vandermeulen@ugent.be.
In vleugel Loveling zijn de collecties L08 (archeologie) en L62 (klassieke archeologie) niet bereikbaar met de lift. Er zijn 2 hoge tredes om de ruimtes te betreden. Indien je boeken wenst van deze collecties kan je deze ter plaatse aanvragen aan de balie, of op voorhand via mail (lib.flw@ugent.be).
Vleugel Magnel
Je volgt de gang tot na de dubbele deur, daar vind je aan je rechterkant een lift naar vleugel Magnel. Eens uit de lift vind je de ingang naar het atrium aan je rechterkant. Voor assistentie kan je de uitleenbalie bellen (tel. 09/331 33 75).
In vleugel Magnel zijn de collecties L87 (Turkse studies) en L88 (oude en nabije Oosten) niet bereikbaar. Indien je boeken wenst van deze collectie kan je deze ter plaatse aanvragen aan de balie, of op voorhand via mail (lib.flw@ugent.be).
Aarzel niet om een medewerker aan te spreken indien je boeken niet terug kan vinden.
Rondleidingen
Het is mogelijk om een rondleiding voor groepen aan te vragen, zowel binnen als buiten de openingsuren van de bibliotheek.
De inhoud en duur van de rondleiding wordt in onderling overleg bepaald.
Voor meer informatie en prijzen contacteer Anne-Lise Van der Meulen.
Faculteitsbibliotheek wordt opnieuw plantenhotel
Planten op kot en geen zin om ze deze zomer aan hun lot over te laten? Breng ze dan naar het plantenhotel in de Faculteitsbibliotheek Letteren en Wijsbegeerte.
Dit plantenhotel opent de deuren op 17 juni. U geeft samen met de plant de nodige informatie over verzorging en de faculteitsbibliotheek doet de rest: we voorzien de planten van voldoende water, genoeg licht en de nodige liefde. Na de zomer worden de planten en hun baasjes herenigd.
Het hotel sluit op 20 september. Studenten die hun plant niet komen ophalen, zien hun plant geadopteerd door de bibliotheek.
Nog vragen? Mail naar lib.flw@ugent.be.
Facultaire opnamestudio
Personeel en studenten FLW kunnen gebruik maken van onze opnamestudio.
In de vleugel Magnel van de faculteitsbibliotheek bevindt zich de facultaire opnamestudio. Deze is vooreerst ingericht als podcast- en audiostudio. Er is echter ook een mogelijkheid deze op te stellen in het kader van bv. videopitches.
Onderzoekers en docenten kunnen de ruimte gebruiken en materiaal uitlenen in functie van onderzoek en onderwijs. Ook studenten van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte kunnen de studio reserveren of bepaalde items uitlenen in het kader van lesopdrachten.
Materiaal en Mogelijkheden
Podcast en Audio
De studio is uitgerust met vier professionele microfoons. Via een audio-interface kan je deze verbinden met een eigen toestel of de aanwezige Mac die beschikt over de software Garageband, Reaper en Audacity. Er zijn tevens vier koptelefoons aanwezig om de opnames te volgen.
Voor veld-interviews kan je een Tascam DR-40X (incl. windkap) ontlenen, eventueel aangevuld met 2 microfoons (incl. windkap) of een headset-microfoon of een dasspeld-microfoon.
Video
Er zijn twee camera’s (Canon XA11 full HD camcorder) inclusief statieven beschikbaar. Deze kunnen aangevuld worden met 2 microfoons (incl. windkap) of een dasspeld-microfoon.
Alle video-materiaal kan in de studio gebruikt worden of kan in het kader van lesopdrachten uitgeleend worden.
Bij gebruik in de studio is er de mogelijkheid tot het plaatsen van een green screen en enkele studiolampen. Verder kun je de opnames monitoren, rechtstreeks opnemen via OBS of monteren met Da Vinci Resolve.
Reserveren
Om te reserveren of voor meer informatie omtrent de beschikbaarheid van de studio en het materiaal stuur je een mailtje naar studio.flw@ugent.be.
Wat het opnemen van kennisclips, interviews, panelgesprekken en dergelijke betreft kan je als lesgever gebruik maken van de professionele opnamestudio in Home Vermeylen (Stalhof 8). Voorafgaand aan de eigenlijke opname vindt er eerst een verplicht intakegesprek plaats. Verder is tijdens de kantooruren ook steeds (gratis) technische ondersteuning aanwezig zodat je je alvast geen zorgen hoeft te maken over eventuele technische drempels.
Praktische info over de opnamestudio Stalhof
Samenstelling van de facultaire bibliotheekcommissie
- Voorzitter: Stef Craps
- Bibliothecaris: Paul Buschmann
- Voor de vakgroepen:
- Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap: Bart Vandenabeele (opvolger: Tom Claes)
- Vakgroep Archeologie: Maud Devolder (opvolger: Sophie Dralans)
- Vakgroep Geschiedenis: Julie Birkholz, Caroline Van Sumere (opvolgers: Peter Van Nuffelen, N.N.)
- Vakgroep Taalkunde: Ellen Simon, Giovanbattista Galdi (opvolger: Torsten Leuschner)
- Vakgroep Letterkunde: Gunther Martens, Elke Gilson (opvolgers: Maaheen Ahmed, Kornee van der Haven)
- Vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen: Wouter Davidts (opvolger: Steff Nellis)
- Vakgroep Talen en Culturen: Christian Uhl, Gilles-Maurice de Schryver (opvolgers: Jo Van Steenbergen, Mathieu Torck)
- Vakgroep Vertalen, tolken en communicatie: Kristof De Leemans, Sonia Michiels (opvolgers: N.N.)
- ATP: Geertrui Hofman
- Studenten: Seppe Ponnet (opvolger: Sien Tillmans)
- Ghent CDH: Sally Chambers
Marc Boone in 21 boeken
Het voorstel van bibliothecaris Buschmann om aan de hand van een reeks boeken een terugblik op mijn carrière aan de RUG/universiteit Gent te realiseren heeft mij in eerste instantie verrast, maar ik geef het graag toe, vooral aangenaam verrast. Het leek mij in tweede instantie een originele en ook voor mezelf onthullende manier om even achterom te kijken, al hoort een historicus dat vanuit professionele zorg hoe dan ook te doen. Nadat ik besloten had om ja te zeggen, was de volgende vraag natuurlijk: over hoeveel boeken diende het te gaan, wat was mogelijk of wenselijk? Vermits de faculteitsbibliotheek er een kleine tentoonstelling aan wou wijden was de bovengrens uiteraard bepaald door de materiële begrenzing van de tentoonstellingskast(en). Paul Buschmann suggereerde dan maar enkele mogelijke aantallen, aanstippend dat de cijfers 3 en 7 enige Bijbelse connotatie hadden… we hebben ons dan akkoord verklaard op een vermenigvuldiging (evenzeer een Bijbelse insteek) van beide aantallen: 3 X 7 = 21. Vandaar de 21 boeken die mijn traject illustreren. Zoals de lezer zal kunnen merken: ook bij mij verwijzen boeken naar boeken, ze staan zelden alleen en zijn bouwstenen van een parcours doorheen de rijke wetenschappelijke literatuur en bellettrie waarvan ik in mijn carrière tot dusverre mocht proeven. Een spoiler vooraf: ik heb dit zeker niet gelimiteerd tot min of meer ernstige wetenschappelijke literatuur. Ik was en ben een groot consument van geschreven fictie, dat zal in de hierna volgende lijst dan ook tot uiting komen. Maar er zijn hoe dan ook enkele titels bij die mijn intellectuele ontwikkeling markeren. Bij elke titel hoort een korte verantwoording en/of anekdote die een en ander in perspectief plaatst zonder daarom al te veel, laat staan alles, bloot te geven. Zo ben ik ook.
Daar gaan we voor wie nu nog niet heeft afgehaakt.
- Léon Vanderkindere, Le siècle des Artevelde : étude sur la civilisation morale et politique de la Flandre et du Brabant, Brussel, 1879.
Een boek dat ik als kleine jongen op een zaterdagmorgen na een zwembeurt in het Van Eyckzwembad met mijn vader in een Nederlandse vertaling op de Gentse brocantemarkt bij Sint-Jacobs heb cadeau gekregen. Het titelblad ontbrak zodat ik pas (veel) later mij heb gerealiseerd wie de auteur was. Maar het sprak mij onmiddellijk erg aan, en samen met de vele wandelingen en bezoeken aan Gentse monumenten, vaak weer met mijn vader, we spreken van de vroege jaren 60, heeft het mijn onafgebroken interesse voor de geschiedenis van mijn geboortestad aangewakkerd. Het is duidelijk het werk van een professioneel historicus, maar het ademt ook nadrukkelijk de romantische geest van zijn tijd uit en werkt in die zin erg begeesterend. Toen ik later fragmenten van Michelet las, moest ik spontaan aan de stijl uit De Eeuw der Artevelden terugdenken. In de figuur van Vanderkindere komen eigenlijk een aantal lijnen samen die in mijn later professioneel leven als historicus zullen terugkeren. Vanderkindere is meer dan zomaar de naam van een plein in Ukkel: de man was een invloedrijk liberaal politicus, hoogleraar aan de ULB, een instelling waarmee ik professioneel veel banden, ook vriendschapsbanden met vele collega’s aldaar, heb kunnen aanknopen en nog steeds van geniet. In 2005-06 ben ik er ook titularis van een binnenlandse Francqui leerstoel geworden. Ik voel mij thuis in de ULB waar ook het Pirenne-archief bewaard wordt. Ook de merkwaardige, verwarrende en zeer typerende want niet van een zekere anarchistische geest gespeende campus van de Solbosch voelt bijna ‘thuis’ aan, ook al omdat onze zoon er ondertussen een professioneel onderkomen heeft gevonden. - Luc Huyse, Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek : een sociologische studie, Antwerpen, 1970.
In de eerste kandidatuur geschiedenis in 1973 gaf de lesgever (dr. Wim Blockmans, die kort voor zijn carrièreswitch naar Nederland het vak Geschiedenis van de Nederlanden bijna het hele academiejaar doceerde in vervanging van de zieke titularis prof. Adriaan Verhulst) een groepstaak op waardoor ik kennis nam van het boek van Luc Huyse. Bovendien bracht het mij in nauwer contact en legde het de basis voor een blijvende vriendschap met jaargenoot Marc Reynebeau we waren immers in hetzelfde groepje terecht gekomen. Het boek illustreert mijn aangehouden interesse in de Belgische politiek en de maatschappelijke breuklijnen die er de achtergrond van vormen. In mijn eigen doctoraat, verdedigd in 1987, over de Gentse politiek en financiën in de Bourgondische periode heb ik vele aspecten die op het verschijnsel ‘verzuiling’ slaan menen te herkennen, in zoverre dat ik Luc Huyse, toen nog actief lesgever in de sociologie aan de KULeuven nog heb opgebeld om hem enkele literatuurtips over het verschijnsel te vragen. Zo ben ik bij het begrip ‘consociationalisme’ uitgekomen, een tongtwister die ik op vraag van Adri Verhulst die dit een onwaarschijnlijke interdisciplinaire uitstap leek te vinden, tot twee keer na elkaar heb moeten uitspreken op de publieke verdediging van mijn proefschrift. Ik lees nog altijd met grote belangstelling en doorgaans met grote instemming de opiniestukken die Huyse met grote regelmaat nog produceert en blijf het een gemis vinden dat hij bijna nooit opduikt in de vergaderingen van de klasse der menswetenschappen van de koninklijke academie in Brussel, een club waar we beiden lid van zijn. Hij is ook de auteur van veel lezenswaardig werk over de collaboratie, de repressie en over waarheidscommissies allerhande, waarvoor hij de zeer mooie titel ‘Alles gaat voorbij, behalve het verleden’ (2006) heeft gelanceerd, een spreuk die boven het bed van elke historicus/historica een plaats verdient en alvast in de toegangsgang tot het gerenoveerde Afrika-museum in Tervuren een plek heeft gekregen. - Johan Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen. Studie over de levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Haarlem, 1919 (laatste heruitgave : Leiden 2018).
In het middelbaar onderwijs (Sint-Gregoriuscollege in Ledeberg) had ik al kennis gemaakt in de lessen Nederlands en meer bepaald bij de vele synthese-oefeningen die we moesten maken en die als niet bepaald leuk werden ervaren (ofschoon ze natuurlijk van fundamenteel belang bleken in het latere academische leven) met deze absolute klassieker. Tijdens de vakantie tussen eerste en tweede kandidatuur heb ik hem integraal herlezen, het zou niet de laatste keer zijn. De lectuur telde voor heel veel in mijn besluit om verder te kiezen voor de richting ‘middeleeuwen’ en dan voornamelijk de late middeleeuwen, zeg maar de Bourgondische periode. Ook de figuur van Walter Prevenier als promotor speelde een belangrijke, zeg maar doorslaggevende rol in deze keuze. Op het bureau van Walter op de vierde verdieping hing, niet toevallig, een foto van Huizinga (en van één van zijn vele tekeningen). De figuur Huizinga en zijn merkwaardige wat atypische opvattingen over het bedrijven van geschiedenis hebben mij altijd geïntrigeerd en geïnspireerd… ik ben er in verschillende publicaties op teruggekomen. En ook in mijn onderwijs over ‘historische kritiek’ bekleedt hij een erg belangrijke rol. De openingszin van het boek zegt veel, ik weersta niet aan de verleiding om ze nogmaals te citeren (uit de laatste editie door Huizinga-kenner en behoeder van de Huizinga-Nachlass, Anton Van der Lem): ‘Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu. Tussen leed en vreugde, tussen rampen en geluk scheen de afstand groter dan voor ons; al wat men beleefde had nog die graad van onmiddellijkheid en absoluutheid, die de vreugde en het leed nu nog hebben in de kindergeest’. In de aanloop naar het eeuwfeest van deze internationaal erkende klassieker ben ik ook betrokken geraakt bij de herdenking en viering (met de onmiskenbare en broodnodige kritiek ten andere) die twee goede Amerikaanse vrienden, Martha Howell en Peter Arnade in New York hebben georganiseerd. De teksten daarvan zijn in een bundel ‘Re-reading Huizinga’ bij Amsterdam Univ Press in 2019 gepubliceerd. Het was een merkwaardige ervaring, een historische sensatie Huizinga-gewijs, om zowel het voorafgaande colloquium (in 2016 georganiseerd in Flanders House langsheen 42nd street in de building van de New York Times) als de voorstelling van het boek in het Maison Française op de campus van Columbia University in oktober 2019 mee te mogen maken. In aanwezigheid van de dochter van Johan Huizinga aan de oevers van de Hudson ! Een mooi voorbeeld van hoe kwaliteitsvolle mediëvistiek uit de oude Nederlanden moeiteloos de wereld omspant. - Henri Pirenne, Histoire de l’Europe, Bruxelles-Paris, 1936 (recente kritische heruitgave door J-P. Devroey en Arnaud Knaepen, édtions de l’université de Bruxelles, 2014).
Het is moeilijk kiezen tussen de vele nog altijd inspirerende publicaties van de man die ik ooit in een artikel de Godfather van de Gentse historische school heb genoemd. Om het klassieke reductionistische beeld van de auteur van de Histoire de Belgique bij te stellen en te corrigeren heb ik dit postuum uitgegeven werk gekozen, een tekst die hij tijdens Wereldoorlog I in Duitse gevangenschap/ballingschap heeft geconcipieerd. Het geeft aan dat Pirenne, naast de ambachtsman die zowel het uitgeven van bronnen als het detailonderzoek beheerste, toch ook en vooral de grootmeester van de grote, vaak gedurfde syntheses was. Voor deze laatste eigenschap is zijn eveneens postuum verschenen Mahomet et Charlemagne uit 1937 het belangrijkste en beter bekende uithangbord. In de woorden van de Duitse mediëvist Walther Kienast: ‘Pirenne erzählt nicht, er erklärt’, (Pirenne vertelt niet, hij verklaart). Daarmee is veel gezegd, het duidt ook aan waarom Pirenne door de eerste Annales historici (Bloch en Febvre) als voorbeeld werd gezien. In dit werk, en in zijn oorlogsdagboek toont Pirenne dat hij niet enkel een Belgische patriot mag worden genoemd, maar ook een voorloper en vurig (de Luikenaar Pirenne was vurig in vele van zijn manifestaties) promotor van een Europese gedachte. Dit wat onderkend aspect van het veelzijdige genie Pirenne heb ik met mijn leerlinge Sarah Keymeulen uitgeschreven in 2016 in een congres over de ‘historiens d’Europe, historiens de l’Europe’ in de villa Finaly, een villa in bezit van de Sorbonne op een heuvel die uitkijkt over de stad Firenze. - Marc Bloch, Apologie pour l’histoire ou métier d’historien, 1942 (eerste editie Cahiers des Annales, n°3, 1949 ; recent herdrukt in Annette Becker, Etienne Bloch, Marc Bloch. L’histoire, la guerre, la résistance, Paris, Gallimard Quarto, 2006).
Ik beken: ik ben en blijf een fervente francofiel en wat de beoefening van de geschiedenis betreft: een groot bewonderaar van de verwezenlijkingen van de zogenaamde Annales-school, of beter scholen. Een globaliserende benaming die slaat op erg verschillende tendensen die over een lange periode van Frankrijk het gidsland inzake geschiedbeoefening hebben gemaakt, zeker in de jaren 70 en 80 waarin ik zelf als historicus gevormd ben. De bijbel van deze school is bijgaande tekst van één van de twee stichters, de mediëvist Marc Bloch, postuum verschenen want de militair en verzetsman Bloch was van Joodse origine en is aan het einde van Wereldoorlog Twee door Gestapo-agenten in de buurt van Lyon standrechtelijk vermoord. Bloch was intellectueel erg verwant aan Pirenne, die hij vergeefs verzocht heeft om de leiding van het tijdschrift op zich te nemen. De intellectuele verwantschap en persoonlijke vriendschap tussen beiden was groot, zo heeft Bloch bij herhaling ook in Gent colleges verzorgd op vraag van Pirenne. Het eerste artikel in het eerste nummer ooit van de Annales (verschenen in 1929) is ten andere van de hand van Pirenne.
Bloch’s apologie heeft mij altijd geïnspireerd tot en met in de titel van mijn handboek voor historische kritiek waarin ik het begrip ‘métier’ heb binnen geloodst. Toen ik zelf nog een student was heeft de toenmalige bibliothecaris van de seminariebibliotheek middeleeuwen, Etienne De Blieck, ooit een rappel kaartje naar mijn thuis in Ledeberg gestuurd met de vraag of Marc Bloch, het werk van Marc Boone, La société féodale… zou willen terugbrengen. Men moet mij op mijn woord geloven, het kaartje heb ik niet bewaard, en Etienne mag van veel verdacht worden, maar niet van een dergelijke ironische grap te hebben bedacht. - Albert Camus, L’homme révolté, Paris, Gallimard, 1951.
Albert Camus is mijn all time geprefereerde auteur, ook omwille van zijn filosofische en politieke standpunten. Zijn stellingnames in de vele paradoxen die het leven van de moderne mens in de naoorlogse periode kenmerken en zijn fundamenteel humanistische opstelling blijven overtuigen en bekoren. Niet in het minst ook omdat hij zich ondanks de felle kritiek en persoonlijke aanvallen (de controverse met Sartre) met overtuiging heeft afgezet tegenover elk dogmatisch denken. Ik heb een citaat uit l’homme révolté als motto voor mijn eerste belangrijke publicatie (mijn licentieverhandeling samen met die van twee studiegenotes) uit 1981 in de reeks Standen en Landen gekozen: ‘Nous ne pouvons plus choisir nos problèmes. Ils nous choissisent, l’un après l’autre. Acceptons d’être choisis’. En toen ik in 2012 door de faculteitsraad na een respectabel aantal stembeurten voor een eerste mandaat tot decaan van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte werd verkozen heb ik in een eerste speech ook Camus geciteerd, ditmaal uit zijn ‘Le mythe de Sisyphe’ (1942): ‘il faut imaginer Sisyphe heureux’, decanen zullen er zich moeiteloos in herkennen. - Hans Van Werveke, Gent. Schets van een sociale geschiedenis, Gent, Willemsfonds, 1947 (ook in Franse versie: Gand. Esquisse d’une histoire sociale)
De geschiedenis van mijn geboortestad komt in mijn onderzoek telkens weer terug, niet moeilijk voor een mediëvist die van stadsgeschiedenis een onderzoekszwaartepunt heeft gemaakt en met een stad van het kaliber van Gent als model. In dit bescheiden boekje geeft Van Werveke zeer onderkoeld de bewondering voor de geschiedenis van zijn stad weer, en hij legt daarbij een opmerkelijke gave voor historische synthese aan de dag. Vele jaren later heb ik samen met Gita Deneckere een volgende poging tot dergelijke synthese ondernomen. Dit was in 2010, naar aanleiding van de opening van het hernieuwde stedelijk museum het Stam en van de organisatie van het tweejaarlijks congres van de European Association for Urban History die ik in dat jaar in Gent heb laten doorgaan. Ik heb helaas de mens Van Werveke nooit persoonlijk gekend, in mijn allereerste les aan de toenmalige RUG (ergens begin oktober 1974) vroeg wijlen Adriaan Verhulst ons om recht te staan ter nagedachtenis van Hans van Werveke die in de maand mei van dat jaar was overleden. Later heb ik mij gaandeweg de zeer sterke intellectuele erfenis van Van Werveke gerealiseerd. En dit op terreinen die hij zelf van zijn leermeester Pirenne had overgenomen: stadsgeschiedenis, financiële en monetaire geschiedenis, geschiedenis van de middeleeuwse lakennijverheid, Vlaamse politieke geschiedenis. De thema’s zijn op een quasi organische wijze via mijn promotor Walter Prevenier, zelf een directe leerling van Van Werveke op mij overgegaan. Ook de foto van Van Werveke die decennialang naast Huizinga in het bureau van Walter aan de muur hing, heb ik overgenomen. Ik hoop dat na mijn afscheid van de universiteit hij toch ergens een onderkomen mag vinden… Het enige engagement dat ik niet van Prevenier en Van Werveke heb opgepikt is dat in de Vlaams-liberale en culturele organisatie van het Willemsfond, maar ik beken graag dat ik vele gevoeligheden die in deze context zijn ontwikkeld heb geassimileerd, in de eerste plaats het vrijzinnige humanisme. - Jo Tollebeek, Fredericq & zonen. Een antropologie van de moderne geschiedwetenschap, Amsterdam, Bert Bakker, 2008.
Naast het eigenlijke mediëvistieke werk, waarvoor ik nog altijd veel motivatie kan opbrengen, is een zekere historiografische belangstelling gaandeweg tot ontwikkeling gekomen. Het zat er wel al van bij de aanvang in: in 1980 heb ik in het door mij sterk gekoesterde Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis samen met Marc Reynebeau een kritisch stuk over Karel van Isacker’s ‘Mijn land in de kering’ gepubliceerd. Enige tijd heeft men op basis daarvan trouwens gedacht dat ik een contemporanist was ! Latere publicaties hebben dit rechtgezet, al koester ik een blijvende grote interesse in de geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw. Daarna is mijn historiografische belangstelling vooral naar Pirenne en zijn leerlingen en collega’s uitgegaan. In deze context is de ‘antropologische’ benadering van de collega proximus van Pirenne, Paul Federicq, door Jo Tollebeek zo belangrijk en inspirerend omdat hij terecht aandacht vraagt, niet enkel de intellectuele erfenis van de historicus maar ook en vooral voor het hele sociale gebeuren en de dagelijkse praktijken die het optreden van de professionele historicus omkaderen. Het deed mij terugdenken aan de vele gemoedelijke seminarie momenten (met taartjes van bij de betere Gentse patissiers) die we met de staf van Walter Prevenier op de vierde verdieping van de Blandijn hebben mogen meemaken. Alweer een erfenis van Pirenne, naar wie volgens bepaalde overleveringen zelfs een taartje was vernoemd (uit de familie van de éclair). - Karel Davids, Jan Lucassen (ed.), A miracle mirrored. The Dutch Republic in European perspective, Cambridge, CUP, 1995 (een Nederlandse versie: bij Aksant, Amsterdam, 2005).
Deze bundel, waaraan ik zelf heb mogen meewerken, staat symbool voor de vele inspirerende en blikopenende momenten die ik in twee gemengd Nederlands-Vlaamse redacties heb mogen ervaren: het Tijdschrift voor sociale geschiedenis (TvSG, 1984-1992) en de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden (BMGN, 1997-2003). Het tweede tijdschrift bestaat nog steeds. Het heeft zonet in 2021 zijn 50 jarig jubileum gevierd, met een themanummer over zichzelf. Het eerste bestaat als dusdanig niet langer meer, het is in 1999 gefusioneerd. Maar omwille van het vernieuwende en hemelbestormende karakter, zeker in zijn beginjaren, koester ik de herinnering aan de redactie van het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis zeer. Het redacteurschap heeft ook een aantal blijvende vriendschappen opgeleverd, helaas ook met collega’s die ons reeds ontvallen zijn. Vooral met Maarten Prak met wie ik in deze bundel een veel geciteerd artikel heb gepubliceerd, is die band gebleven tot op de dag van vandaag. Wie mij kent weet dat ik een gezonde allergie voor nationalisme en ook voor iets als de Groot-Nederlandse gedachte zeker à la Geyl heb ontwikkeld. De gemeenschappelijke geschiedenis van Noord en Zuid blijft mij hoe dan ook erg dierbaar, net zoals ik de intellectuele dialectiek tussen Vlamingen en Nederlanders een zeer waardevolle inspiratiebron vind, ook al omdat ze aandacht vraagt, zoals in deze bundel, voor het unieke karakter dat de verstedelijkte Nederlanden in de late middeleeuwen en vroeg moderne periode aan de dag hebben gelegd. Overigens blijf ik een pleitbezorger om in deze extra-large-Nederlandse gedachte ook de Franstalige gewesten van de vroegere zeventien provinciën tot hun volste recht te laten komen. - John Bartier, Légistes et gens de finances au XVe siècle. Les conseillers des Ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire, Bruxelles, Académie Royale, 1955.
Ik selecteer dit boek niet alleen omdat het met enige zin voor persoonlijke en totaal willekeurige symboliek in mijn geboortejaar is gepubliceerd. Het is, jawel, ondertussen 66 jaar oud, maar blijft verrassend modern in zijn benadering, die sindsdien veel navolging heeft gekregen. Het is een zeldzaam vroege getuigenis van sociale geschiedenis toegepast op de traditionele politieke geschiedenis van de hertogen van Bourgondië met een grote flair voor het blootleggen van verschijnselen zoals patronage, corruptie, nepotisme, enzoverder… De realiteit van het Bourgondische hof komt er volop in beeld, ver weg van de triomfalistische en weinig kritische benadering die gemakkelijk de kop opsteekt als het over de Bourgondische hertogen en hun periode gaat. Terzelfdertijd illustreert het ook de toch wel grote klasse die bij Franstalige historici en dan vooral bij de mediëvisten van de ULB aanwezig was en nog altijd is. Zoals reeds gesteld, ben ik vereerd vele banden met deze traditie te hebben gesmeed en te hebben onderhouden, tot op de dag van vandaag, getuige de vele gezamenlijke publicaties met een soulmate als Claire Billen. Bartier is overleden in 1980; ik heb hem dus nooit persoonlijk gekend, maar afgaand op getuigenissen van Claire een aparte geleerde in het toen nog tamelijk gesloten milieu van professoren geschiedenis. Zo had volgens haar Bartier bij mondelinge examens evenveel aandacht voor de student als voor de life radioverslaggeving over de Ronde van Frankrijk… alles in evenwicht zo te zien. - Stefan Hertmans, Oorlog en terpentijn, Amsterdam, De Bezige Bij, 2013.
Deze roman van de terecht vaak gelauwerde Gentse auteur speelt zich essentieel af tijdens en kort na Wereldoorlog Een in een buurt van Gent waar ik zelf nu al sinds het midden van de jaren 80 woon, mijn straat komt er bij herhaling in voor. Maar afgezien van deze persoonlijke link is het vooral de evocatie van de impact van de Grote Oorlog op het dagelijks leven van wie haar diende te ondergaan die centraal staat. Aan de hand van hem door zijn grootvader, oorlogsveteraan Urbain Martien ter hand gestelde dagboeken reconstrueert Hertmans deze periode, dit leven in deze stad. Het is grote literatuur, die ook als dusdanig in het buitenland is opgepikt. Ik heb het boek dan ook in vertaling aan vele buitenlandse vrienden cadeau gedaan. Ik ben ten zeerste geïntrigeerd door WO I en ik lees er veel over, zowel wetenschappelijke als literaire teksten over wat een fundamentele breuk is geweest voor het van zelfvertrouwen blakende Europa van de Belle époque. Onder meer voor de generatie van een Pirenne bijvoorbeeld die zelf ook ten zeerste door deze oorlog is getekend, wat heeft geleid tot het tot stand komen van een aantal van zijn meest poignante teksten. De meest bekende is wellicht ‘Ce que nous devons désapprendre de l’Allemagne’ een rectorale rede uit 1921, toen rectorale redes nog een grote impact hadden. Ik had van Hertmans ook zijn recentere roman ‘De opgang’ uit 2020 kunnen kiezen, die ook erg dicht komt, want handelend over het gezin van een van mijn bewonderde leermeesters, historicus Adriaan Verhulst en vooral dan over diens in de collaboratie tijdens Wereldoorlog Twee verzeild geraakte vader. Een groot boek over selectief vergeten en verdringen ook.
Maar Hertmans is veel meer dan een begenadigd romanschrijver. Telkens ik als decaan na weer een vergadering het rectoraatsgebouw verliet, las ik met een mengeling van berusting en instemming, het vers uit zijn gedicht ‘Gelukstraat, Gent’ dat aan de zijgevel van de Vooruit prijkt: ‘O, paradijslijk vergeten op gewone dagen, zij geloofd’.
Collega Elisabeth (Babette voor de vrienden, waartoe ik mij mag rekenen) Crouzet-Pavan is een toonaangevende Franse historica die een hele bibliotheek over Italiaanse stadsgeschiedenis over de late middeleeuwen - ‘vaste sujet’ om een andere Fransoos te citeren - heeft bij elkaar geschreven. Vele van deze boeken zijn het lezen meer dan waard, als ik er toch een uitkies is het deze, die ook in uiteraard Italiaanse en Engelse vertaling bij Johns Hopkins univ. Press is verschenen. Het is een boek dat in 1999 een vroege trend zette om de stedelijke ruimte te lezen als een fundamenteel element in het verklaren van stedelijke identiteit in de periode van de grote stadstaten, waarvan het door haar geprivilegieerd onderzochte Venetië uiteraard bijna het archetype is. Als dusdanig heeft het ook de spatial turn in mijn eigen onderzoek en van een aantal van mijn leerlingen grondig beïnvloed. Elisabeth en ik hebben elkaar leren kennen toen ze nog prof was in Lille III in de context van een banket aangeboden door de région Bourgogne, naar aanleiding van de herdenking (middels het onafscheidelijke colloquium) van het Bourgondische banquet du Faisan uit 1454. We zijn sindsdien zeer nauw in contact gebleven, samen met onze respectievelijke echtgenoten, beiden ook vooraanstaande historici. De Crouzets behoren tot een typerend geslacht van Parijse hoogleraren en dat Elisabeth na de passage in het Noorden haar carrière zou beëindigen aan de Sorbonne stond zowat in de sterren geschreven. Ik had haar al vroeg naar Gent uitgenodigd, en herinner mij een seminarie voor onze studenten, nog bijgewoond door wijlen Raoul van Caenegem die bevriend was met haar schoonvader, de historicus François Crouzet groot specialist van de economische geschiedenis van Engeland. Raoul vertrouwde mij na afloop toe dat het gebruik van de diverse varianten van de subjonctif door Elisabeth naast de lezing zelf ook grote indruk had nagelaten. Zelf vreesde ik er toch voor of al deze finesses van de Franse taal bij onze studenten dezelfde geestdrift hadden losgemaakt. Hoe dan ook, we zijn elkaar blijven inspireren, en via vele colloquia (doorgaans ergens in Italië en bij voorkeur dan wel in Firenze en Pistoia), gemeenschappelijk doctoraten en het begeleidingscomité van ons IUAP project. Een en ander heeft er in 2013 toe geleid dat ik haar als eredoctor van de UGent heb mogen voorstellen en inleiden.- Christopher Clark, The sleepwalkers. How Europe went to war in 1914, London, Allan Lane, 2012.
Een meesterwerk dat illustreert hoe gevaarlijk het blijft om bij het verklaren van historische gebeurtenissen de klemtoon te leggen op één frappant feit, genre het fatale schot in Sarajevo in de zomer van 1914. Sleutelzin blijft deze zin uit de conclusie: ‘The outbreak of war in 1914 is not an Agatha Christie drama at the end of which we will discover the culprit standing over a corpse in the conservatory with a smoking pistol. There is no smoking gun in this story, or rather, there is one in the hands of every major character’. Een straffer voorbeeld van het belang van contingentie en toeval in de geschiedenis en een overtuigender pleidooi voor het genuanceerd tegen elkaar afwegen van alle mogelijke oorzakelijkheidverbanden is moeilijk te vinden. De auteur Christopher Clark, een historicus van Australische afkomst nu als regius professor verbonden aan de universiteit van Cambridge, is in 2015 zeer terecht eredoctor van onze universiteit geworden. De aanloop naar dit eredoctoraat is een van de meest absurde momenten van mijn decanaat geweest: het bleek aartsmoeilijk om Clark aan de lijn te krijgen om zelfs maar te horen of hij de titel aanvaarde en of hij de plechtigheid op dies natalis kon bijwonen. Na veel oproepen had ik eindelijk zijn persoonlijke medewerkster aan de lijn die mij wist te melden dat hij de trein naar de luchthaven van Heathrow had genomen, wat, zo voegde ze er aan toe, niet hoefde te betekenen dat hij ook op een vliegtuig zou stappen…. Enkele dagen nadien bleek de dame ontslag te hebben genomen. Uiteindelijk is alles in orde gekomen en toen ik in 2018 een gewezen doctorandus die net als Clark aan Saint-Catherine’s college verbonden was ter plekke in Cambridge bezocht, liepen we op straat Clark tegen het lijf. Hij bleek een uiterst innemend en humoristisch man te zijn. In mijn colleges Duitse geschiedenis is een ander fundamenteel boek van hem over de geschiedenis van Pruisen (Iron Kingdom. The rise and downfall of Prussia, 2006) ook zeer inspirerend gebleken.
Heel recent kwam Clark zelf in het middelpunt van een controverse te staan, toen hem verweten werd te gunstig te hebben geoordeeld over de rol van de Hohenzollern familie in de uitbouw van de Nazi-dictatuur. Het siert de man dat hij zijn aanvankelijk te eenzijdige beoordeling heeft bijgesteld, zoals het hoort in een debat over de verantwoordelijkheid van een historicus. - Ian Buruma, 1945. Biografie van een jaar, Atlas Contact, Amsterdam, 2013.
Ik ben een (enig) kind van ouders die de Tweede Wereldoorlog hebben ondergaan en wiens leven door deze planetaire gebeurtenis grondig is beïnvloed. Dit geldt ook voor Ian Buruma (geboren in 1951) de Nederlandse essayist, Japan kenner en hoogleraar aan Bard college (New York). In dit boek beschrijft hij hoe in vele delen van de wereld de generatie van zijn vader (persoonlijk ook erg getekend door het verloop van de oorlog) ondanks alles de wederopbouw van de wereld heeft in handen genomen. Dit alles tegen de achtergrond van onnoemelijk lijden en dito wreedheden tegen over de overwonnenen en tegenover de vele miljoenen vluchtelingen in Europa en elders in de wereld. En vooral ook toont hij hoe uit deze chaos van het jaar 1945 uiteindelijk in vele delen van de wereld een samenleving gebaseerd op sociale herverdeling en medemenselijkheid is tot stand gebracht. Een samenlevingsmodel dat de Verenigde Naties, de Europese Unie enz. mee heeft mogelijk gemaakt. Buruma is de zoon van een Nederlandse vader en een Joods-Engelse moeder, Gwendolyn (Wendy) Schlesinger, zus van de bekende regisseur John Schlesinger. Over zijn Joodse grootouders schreef hij in 2016 een ontroerend en in connectie met zijn 1945 te lezen boek ‘Hun beloofde land: mijn grootouders in tijden van liefde en oorlog’. In 2017-2018 werd Buruma een indirect slachtoffer van een me too controverse die hem dwong om vroegtijdig ontslag te nemen als hoofdredacteur van de New York Review of Books, een erg ongelukkige affaire die illustratief is voor de trial by media ingesteldheid van onze eigen tijd.
In 2015 had ik de eer en het genoegen zoals dat heet om samen met Gita Deneckere en Jo Tollebeek Ian Buruma naar Brussel uit te nodigen in de context van het ‘grote denkers’ programma van de Koninklijke Vlaamse academie voor Wetenschappen en Kunsten van België, (afgekort de KVAB). Het verblijf van Buruma in Brussel resulteerde in twee workshops, en een studiedag waarbij de centrale vraag was wat nog overbleef van de in de ‘consensus’ na 1945 tot stand gebrachte samenleving tegen de achtergrond van de crisis van de Europese Unie, het om zich heen grijpende nationalisme en populisme en de afbraak of op zijn minst het in vraag stellen van de moderne welvaartstaat. We slaagden er in om een hele schare politici, opiniemakers en sociale wetenschappers bij elkaar te brengen om kritisch te reflecteren over enkele teksten van Buruma als opiniemakers. Het resultaat is te lezen in een bundel ‘The End of Postwar. Essays on the work of Ian Buruma’ die we in 2018 bij de Academie uitgaven. In de aanloop en afwerking van dit ‘project’ heb ik Ian Buruma persoonlijk kunnen ontmoeten zowel in New York als in Brussel en Gent, hij blijft via zijn opiniestukken die bij ons onder meer in De Standaard worden gepubliceerd, op een intrigerende manier de vinger aan de pols van onze turbulente tijden houden. - Johan Harstad, Max, Mischa & het Tet-offensief, Amsterdam, 2017 (oorspronkelijke Noorse editie uit 2015).
Een zomervakantie is het uitgelezen moment om grote romans die een zeker pageturner gehalte hebben te doorworstelen. Deze heb ik in de zomer van 2018 in een dorp in de Auvergne gelezen, zowat 1232 pagina’s en ik heb mij alvast geen moment verveeld. Het is een wat coming of age roman, een Noorse toneelregisseur die naar New York emigreert en doorheen de decennia waarin zijn carrière en een reeks verhoudingen zich aldaar afspelen de recente Amerikaanse geschiedenis meemaakt, van de Vietnam oorlog (vandaar het Tet-offensief in de titel) tot 2001 en de aanslag op de Twin Towers. Bovendien speelt een groot deel van het New Yorkse verhaal zich af in de upperwest side van Manhattan, mij goed vertrouwd omdat ik daar al verschillende keren te gast ben geweest bij onze vriendin van vele decennia ondertussen, Martha Howell. New York heeft iets verslavends, en terzelfdertijd is het net als Parijs een grootstad waar de inwoners in een welbepaalde wijk leven, werken, eten, aan culturele manifestaties deelnemen… een soort geborgenheid die ook heel sterk in deze roman doorklinkt. Als ik straks (in 2021) weer eens, (eindelijk) op vakantie vertrek ligt opnieuw een dergelijke reusachtige roman klaar: Uwe Johnson, Jahrestage, in het Nederlands: een dag uit het leven van Gesine Cresspahl, eigenlijk een cyclus van vier romans (geschreven tussen 1971 en 1984) waarin het wedervaren van een familie uit Noordoost Duitsland tussen de Weimarrepubliek en de jaren 80 doorheen de bril van een uit de DDR naar New York gevluchte vrouw wordt verhaald. Sinds ik een tijdlang het deel geschiedenis in het vak ‘Geschiedenis en cultuur van de Duitstalige landen’ heb gedoceerd en nu opnieuw doceer heb ik mij in de Duitse geschiedenis ‘ingelezen’ en uiteraard is de recente geschiedenis, zeg maar van na WO I ongelooflijk boeiend en meeslepend. Maar deze roman ‘eindigt’ alvast geografisch weer in New York aan Riverside drive waar zowel het romanpersonage als de auteur een tijdlang hebben gewoond, en waar Thérèse en ik vaak te gast zijn geweest bij onze New-Yorkse vrienden, opnieuw dezelfde plek... - Philippe Sands, East West street. On the origins of genocide and crimes against humanity, London, Weidenfeld & Nicolson, 2016 (Nederlandse versie: Galicische wetten).
Het boek van deze hoogleraar internationaal recht (university college London) met dubbele Franse en Britse nationaliteit en van Joodse origine gaat de intellectuele ontwikkeling in de naoorlogse jaren na van de noties genocide en misdaad tegen de menselijkheid. Sands heeft in zijn carrière als jurist uitgesproken visies ontwikkeld over bijvoorbeeld het legitieme karakter van de Irak oorlog die Bush en Blair in 2003 hebben ontketend op basis van leugens. Als oud militant van Amnesty International heb ik dit boek met grote belangstelling en zelfs spanning gelezen. Het is het verhaal van hoe twee juristen van Joodse origine, Hersch Lauterpacht en Raphael Lemkin deze voor onze tijd cruciale begrippen hebben ontwikkeld en via onder meer de Nürnberg processen tot rechtspraktijk hebben laten evolueren. Beide juristen hebben een gemeenschappelijke origine in de toenmalige Habsburgse stad Lemberg, kort het Poolse Lwow en daarna de Sovjet-Russische en nu de Oekraïense stad Lviv. Het levensverhaal van deze twee mannen die over goed ontwikkelde ego’s beschikken, wat het verhaal extra spankracht geeft, is meteen ook het verhaal van Centraal- en Oosteuropa, meegesleurd op de wel zeer woeste golven van de geschiedenis doorheen de in vele opzichten waanzinnige twintigste eeuw. Dit is een boek waar ik alvast als lezer stil van geworden ben, maar ook een boek waar een grote mobiliserende kracht van kan uitgaan. Mocht ik aan het begin van mijn academische carrière staan, ik zou het zowaar verplichte lectuur maken voor elke geschiedenisstudent (maar juristen en politieke wetenschappers mogen ook aanschuiven, iedereen eigenlijk). Sands verhaalt niet alleen wat er in het verleden door zijn hoofdrolspelers is gedaan, maar ook hoe hij aan zijn informatie is geraakt, deze heeft verwerkt en hoe hij door het combineren van geschreven bronnen met levende getuigen voor zichzelf met deze geschiedenis die ook in zijn eigen familiegeschiedenis inhakt in het reine is gekomen. Sinds het doorzetten van Lauterpacht en Lemkin zijn processen tegen dictators als Pinochet, Milosevic, Mladic, enzoverder en de internationale tribunalen mogelijk geworden. - Francesca Milandri, Tous, sauf moi, Parijs, Gallimard, 2019 (originele Italiaanse title ‘sangue giusto’, 2017)
Ik ben ook een gepassioneerd Italofiel, sinds ik als afsluiting van mijn collegejaren een traditionele Romereis heb meegemaakt probeer ik elk jaar op zijn minst een keer in het schiereiland langs te komen. Voorlopig hoogtepunt vanuit wetenschappelijk oogpunt, ik tel even de vele toeristische bezoeken niet mee, was mijn gastprofessoraat (de Federico Chabod leerstoel) in Milaan in de lente van 2019. Bij die gelegenheid was ook mijn goede Gentse collega (en consoror) Sabine Verhulst in Milaan. Toen ze kort voordien op pensioen was gegaan had ze Francesca Milandri naar Gent uitgenodigd voor een studiedag rond haar literaire productie, en mij als dienstdoend decaan ook mee in bad getrokken, een uitermate gelukkig initiatief. De romancyclus van Milandri is ronduit impressionant, hij omvat drie historische romans waarin ze drie onopgeloste of toch op zijn minst sluimerende conflicten uit de recente Italiaanse geschiedenis aansnijdt. Zelf noemt ze de cyclus de trilogie van de vaders. Ik heb ze in het Frans gelezen, mijn Italiaans laat mij wel toe vakliteratuur tot mij te nemen in originele versie, maar echte literatuur is een stap te hoog. Het begint met Eva Dorme (Eve dort, uit 2010) over het irredentisme in de Alto Adige, of Zuid-Tirol het grotendeels Duitstalig stuk Noord-Italië waar een afscheidingsbeweging actief is geweest. Vervolgens kwam Piu alto del mare (Plus haut que la mer, 2012) over hoe de Italiaanse staat is omgegaan met het terrorisme van de Rode Brigades, in de periode die als de loden jaren bekend staan. En dan uiteindelijk Sangue Giusto (letterlijk het juiste bloed) over de nawerking van de collectief verdrongen wreedheden die het fascistisch Italië van Mussolini in Ethiopië in een reeks koloniale oorlogen heeft veroorzaakt. Dit laatste aspect laat haar toe een brug te slaan naar het latente racisme dat de Italiaanse samenleving ook nu nog kenmerkt en de vaak onmenselijke behandeling van migranten en vreemdelingen. Dit is uiteraard geen Italiaans privilege, nog in volle Covid pandemie heeft Milandri vanuit haar quarantaine in Rome een brief aan de Europeanen geschreven. Geëngageerde literatuur op zijn best, in de geest van Camus zowaar en net als bij hem overgoten met veel (soms heel harde) mediterrane zonneschijn. - Nino Haratischwili – Het achtste leven (voor Brilka), Amsterdam, Atlas Contact, 2017.
Een boek dat mijn schoonbroer mij in de handen heeft gestopt, iets waarvoor ik hem erg dankbaar ben. In de grote traditie van de Russische schrijvers uit de 19de eeuw (waarvan ik er in mijn jonge jaren velen gelezen heb: de Dostojevski’s en Tolstoi’s enz.) een familie-epos van een Georgische familie over verschillende generaties die het wedervaren van de kleine Sovjet republiek Georgië sinds ongeveer 1900 in beeld brengt, met speciaal veel aandacht voor de periode van de Sovjet terreur. Stalin en Lavrenti Beria waren ook van Georgische oorsprong en dat zal de lokale bevolking geweten hebben…Het hoofdpersonage vertelt in deze wel zeer lijvige roman die andermaal leest als een trein, het verhaal van zeven voorouders aan de kleine Brilka (vandaar de titel). Nino Haratischwili is van oorsprong Georgische maar leeft en werkt in Hamburg. Dit boek legt men niet zomaar naast zich neer, het is een wel zeer indringende aanklacht tegen onrecht, dogmatische starheid en ideologische bekrompenheid, maar tegelijk ook een pleidooi voor menselijkheid en voor het waarderen van de schoonheid van de kleine dingen in het leven. Het bevestigt mij in mijn bijna fysieke afkeer voor radicalisme. Voor wie in de context van de Blandijn van de jaren 70 en 80 intellectueel tot wasdom is gekomen, was een concrete confrontatie met extreem politiek gedachtengoed van links en rechts niet te vermijden. Ik heb mij daar altijd onbehaaglijk bij gevoeld, en het woord is eigenlijk nogal braaf. De roman van Haratischwili (bijna een naam voor een voetballer uit de Jupiler liga) biedt een goede remedie door de uitwassen van dergelijk radicalisme op scherp te stellen. - Jonathan Coe, What a carve up (1994), The Rotters’ club (2001)
In de recente Engelse letterkunde volg ik het werk van Jonathan Coe. Hij sluit aan bij een oude Engelse traditie van literatuur vol ironische beschouwingen over de eigen tijd. In deze satirische romans gaat de periode van Margaret (‘There is no such thing as society’) Thatcher onder de bijl, in de navolgende Rotters’ club zijn dan weer de jaren 70 aan de beurt. Het was een periode waarin ik zelf vrij regelmatig het UK aandeed (de waarde van de pond sterling speelde zeker een rol) wat in die tijd nog het karakter van een expeditie had, trein naar Oostende dan de boot op en eens aan de andere kant van het kanaal een vaak erg gammele trein naar London. Van een tunnel en een bijhorende eurostar konden we alleen maar dromen. Ik lees uiteraard veel in het Engels maar koester toch een wat afwachtende om niet te zeggen wantrouwige houding tegenover het perfide Albion, wat niet geldt voor Schotten, Ieren of Amerikanen ! Maar voor het werk van Coe en de hiernavolgende Julian Barnes en Hillary Mantel kan ik veel bewondering opbrengen. Ook al haalt zijn recente werk niet altijd hetzelfde niveau (bijvoorbeeld ‘Expo 58’ uit 2013 met de expo in Brussel in 1958 als achtergrond) zijn voorlaatste publicatie ‘Middle England’ uit 2018 over de intellectuele en algemene verwarring waartoe de Brexit aanleiding heeft gegeven sluit dan weer wel erg mooi aan bij de Carve up en Rotters’ aanpak. - Julian Barnes, The sense of an ending, London, 2011.
Julian Barnes is wellicht de meest francofiele onder de huidige Britse auteurs, van die immersie in de Franse literatuur en cultuur heeft hij bij herhaling soms erg expliciet (Flaubert’s parrot uit 1984) getuigenis afgelegd. Ik heb erg veel van Barnes’ literaire producten gelezen en wat ik er zo in bewonder heeft in de eerste plaats met de liefde voor de taal an sich te maken, geen wonder dat hij onder meer de Somerset Maugham prijs heeft gekregen! Er staat werkelijk geen woord te veel, en het gaat over de grote dingen des levens, ‘les choses de la vie’ zo als hij het wellicht zelf zou verwoorden, zoals in de roman/essay die in de nasleep van het overlijden van zijn echtgenote ontstond (Levels of life, 2013). Maar er is gelukkig ook veel ruimte voor ironie, satire en onderkoelde humor, teksten als ‘A history of the world in 10 1/2 chapters’ (1989) of ‘England, England’ (1998) getuigen daarvan. Dat ik dan toch maar ‘The Sense of an Ending’ selecteer heeft niet zozeer te maken met het feit dat dit zijn meest gelauwerde roman is (Man Booker prijs in 2011), als met het feit dat dit vintage Barnes is: een diepgaand indringen in de psyche van zijn hoofdpersonages met een mededogen voor de onbeholpenheid en de onverwachte effecten van beslissingen. De contingentie volop aan het werk, zoals in de geschiedenis natuurlijk. - De Cromwell trilogie van Hilary Mantel (2009-2020)
Als professioneel historicus leest men historische romans natuurlijk met het oog op wat de stand van het historisch onderzoek leert, niet bepaald het beste uitgangspunt om een roman te beoordelen. Voor de romans van Hilary Mantel (maar bijvoorbeeld ook voor Marguerite Yourcenars Mémoires d’Hadrien) wil ik graag een uitzondering maken. Mantel had zich al voordien met een tweetal romans over de Franse revolutie laten opmerken, maar met de trilogie rond Thomas Cromwell de man die van lage komaf is opgeklommen tot de absolute top in de entourage van de koning Hendrik VIII heeft ze een nieuwe standaard gezet voor de historische roman. In drie forse delen: Wolf Hall (2009), Bring up the bodies (2012) en The mirror and the light (2020) worden opgang en neergang van een figuur die ze vanuit zijn eigen standpunt analyseert geëvoceerd, een krachttoer op zich. De taal is ronduit prachtig en het inlevingsvermogen van de auteur dwingt veel bewondering af. De twee eerste delen hebben ook terecht de Man booker prijs weggekaapt, deel drie is in de shortlist blijven steken. Het eerste deel was mij sterk aanbevolen door Martha Howell tijdens een verblijf in New York, ik heb de roman ter plekke gekocht en de vlucht terug naar Europa is zelden zo vlug voorbij gegaan. In de jaren voorafgaand aan het afwerken van deel drie is Hilary Mantel in Gent geweest op uitnodiging van collega Marysa Demoor. Ik ben daar bij betrokken geweest en we zijn een dag met Mantel in Gent op stap gegaan omdat ze enkele locaties ter plekke wou natrekken, delen van het verhaal spelen zich namelijk in de vroeg 16de eeuwse Nederlanden af (zo is ze ook met collega Soly in Antwerpen op stap gegaan voor het onvermijdelijke bezoek ter plekke). Een bijkomend bewijs voor zover nodig aangaande de ernst en degelijkheid waarmee een auteur als Mantel haar onderwerp benadert. Deze grote dame (in de feiten beschikt ze zeker niet over een imposant statuur) van de Engelse literatuur worstelt met belangrijke fysieke beperkingen, maar dit verhindert haar niet om ook maatschappelijk stellingen in te nemen en de controverse niet te schuwen. Over het koningshuis, de katholieke kerk, conservatieve politici: in 2014 publiceerde ze een tekst waarin de moordaanslag op Thatcher door de IRA in 1983 als effectief uitgevoerd werd opgevoerd… literatuur met een maatschappelijke insteek, het blijft boeien, toch zeker deze lezer.
Guy Rooryck in 21 boeken
Eigenlijk ben ik niet zo’n voorstander van lijsten, rankings of hitparades, maar even stil staan bij werken die van betekenis waren voor mij, vond ik wel een zinvolle oefening. Elk boek dat ik hier vermeld, straalde voor mij iets bijzonders uit op het moment dat ik het ontdekte, vaak om heel uiteenlopende redenen en afhankelijk van de omstandigheden waarin ik de werken las. Dit is dus een (niet exhaustieve!) reeks van teksten die mij hebben gevormd en die ik hierna vermeld, in alfabetische volgorde op naam van de auteur.
- Roland Barthes, Le plaisir du texte, 1973
Barthes was verplichte lectuur toen ik student was in de Romaanse. “Le plaisir du texte” is een beknopt werkje waarin de notie “plezier” centraal staat bij het lezen. In literatuur is niet zozeer het verhaal van belang, maar wat Barthes zo fraai “le feuilleté de la signifiance” noemt: de gelaagdheid in de manier waarop iets wordt betekend. - Louis-Ferdinand Céline, Voyage au bout de la nuit, 1932
Ferdinand Bardamu is, zoals iedereen, op zoek naar liefde, maar zijn levensverhaal is eerder een aanklacht tegen alle kwalen van de twintigste eeuw: de sociale onrechtvaardigheid, het bloedbad van de onzinnige eerste wereldoorlog, het kolonialisme, de vervreemding door het bandwerk, de eenzaamheid van de enkeling in een wereld overheerst door kuddegeest. Dit alles in een ongeziene, onvolprezen vertelstijl die de lezer onmogelijk onverschillig laat. - Emil Cioran, De l’inconvénient d’être né, 1973
De Roemeen Cioran vestigde zich in Frankrijk en schreef Franser dan Frans; in de voetsporen van klassiekers als La Rochefoucauld (1613-1680) en Chamfort (1741-1794) was hij bedreven in de kunst van het aforisme en van het syllogisme, gebalde stukjes proza die mogelijks een levenswijsheid inhouden. Zijn toespelingen zijn soms zo pessimistisch, dat het grappig wordt: “Ce n’est pas la peine de se tuer puisqu’on se tue toujours trop tard.” Edu Borger vertaalde bovenvermelde bundel als “Geboren zijn is een ongemak”. - André Comte-Sponville, Petit traité des grandes vertus, 1995
Sommige intellectuelen doen wat meewarig over filosofen die te didactisch zijn, maar Comte-Sponville heeft een ongeëvenaard talent om onder meer de Griekse filosofie helder uiteen te zetten; zijn teksten refereren vaak aan Montaigne of Spinoza. Zijn “Kleine verhandeling over de grote deugden” kende een onverwacht succes en is ook in het Nederlands vertaald. Het artikel “Amour” (en de driedeling Eros, Philia, Agapè) is een echte aanrader. - Régis Debray, Civilisation. Comment nous sommes devenus américains, 2017
Debray legt bijzonder verstandig het verschil uit tussen een Beschaving en een Cultuur. Verder beschrijft hij hoe “communicatie” stilaan kennisoverdracht vervangt, hoe tekstuele geletterdheid in de hoek gedrumd wordt door onze beeldcultuur en hoe ruimtebesef tijdbesef domineert. Onze geglobaliseerde wereld is een product van de Amerikaanse beschaving. Dit beknopte werkje is een handboek om onze tijd beter te begrijpen en de risico’s die eraan verbonden zijn beter in te schatten. - Patricia De Martelaere. Een verlangen naar ontroostbaarheid. Over leven, kunst en dood, 1993
De te vroeg gestorven Vlaamse filosofe en schrijfster Patricia De Martelaere heeft een aparte, onderhoudende stijl waardoor ook complexe, maar essentiële, vragen op een ongedwongen, vaak licht humoristische manier worden behandeld. Freud en Witttgenstein zijn nooit ver weg. De twaalf essays in dit werk zijn pareltjes met onder meer mooie passages die inzicht geven in “de pijn van het onvervulbare verlangen”. - Denis Diderot, Lettre sur les aveugles à l’usage de ceux qui voient, 1749
De brief van Diderot is een fascinerend werk, dat meteen werd veroordeeld omdat de hele denkwereld gebaseerd op het bestaan van God in twijfel wordt getrokken door het empirisme van Locke. Blinden ervaren de realiteit anders en “zien” soms meer dan wie zijn ogen kan gebruiken. Een van de blinden die Diderot opvoert, de Engelse mathematicus Saunderson, heeft moeite met het idee van het godsbestaan. De realiteit hangt af van onze zintuigelijke perceptie en is dus relatief. Terwijl Pascal de sceptici de raad gaf te wedden op het bestaan van God, verklaart Diderot « Il est très important de ne pas prendre de la ciguë pour du persil, mais nullement de croire ou de ne pas croire en Dieu ». - Alexandre Dumas, La dame de Monsoreau, 1845
Tijdens mijn adolescentie heb ik ontelbare boeken van Dumas verslonden. Mijn vader werd ziek en ik wou aan de minder prettige kanten van de realiteit ontsnappen. In zijn historische romans confronteert Dumas ingebeelde personages met historische figuren die hij op een onnavolgbare manier weer tot leven brengt. De lezer wordt ondergedompeld in de geschiedenis en neemt als het ware deel aan de gebeurtenissen. In La dame de Monsoreau, dat het centrale deel is van een trilogie, dienen de godsdienstoorlogen ten tijde van Catharina de Medici als decor voor de liefdesperikelen van de ongelukkig getrouwde Diane de Méridor. Indertijd liet Dumas me nooit los, ik las hem zelfs stiekem in de klas. - Willem Elsschot, Lijmen, 1923
Voor mij is Elsschot zonder meer de grootste Vlaamse schrijver. Hij is sensitief en ironisch in één beweging. Heel zijn Verzameld werk is puur leesgenot. Dankzij ervaringen die hij zelf had opgedaan, schetst Elsschot met het personage van Boorman en zijn Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen de meedogenloze praktijken in de zakenwereld die zo op schertsende wijze in zijn blootje wordt gezet: “Betrouw niet op God, de Mattos. Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet.” Schitterend! - Alain Finkielkraut, La défaite de la pensée, 1987
Finkielkraut is vandaag een controversieel iemand in Frankrijk en wordt vaak afgedaan als een conservatieve doemdenker. Maar in de Ondergang van het denken, dat toch al meer dan een drietal decennia geleden is geschreven, stelde hij vragen die meer dan ooit essentieel blijken te zijn om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw te begrijpen. Hoe moet je het begrip Natie invullen? Als een “sociaal contract” zoals Rousseau het voorschrijft of als een deterministische “Volksgeist” zoals Herder de natie probeerde te definiëren? Zijn de Rechten van de mens universeel of zijn ze het product van een Westers etnocentrisme? Finkielkraut biedt in een elegante stijl stof tot nadenken. - Hergé, Les aventures de Tintin. Les bijoux de la Castafiore, 1963
Als kind heb ik in “Tintin” Frans leren lezen; aanvankelijk keek ik als peuter alleen naar de platen en ik raakte volledig in de ban van Kuifjes avonturen en vond “Milou” (Bobbie) zo schattig! Hoewel ik natuurlijk niet alle scheldwoorden van kapitein Haddock begreep, vond ik later fascinerend dat ik plots ook mijn thuistaal Frans kon ontcijferen toen ik op school in het Nederlands had leren lezen. Een wereld ging open. Hergé is een groot kunstenaar. Le lotus bleu of Tintin au Tibet dragen universele boodschappen uit dankzij de dynamiek die ontstaat tussen verhaal en tekening. De filosoof Michel Serres analyseerde ragfijn in Hergé mon ami (2000) de diepgang van Hergés kunst. De juwelen van Bianca Castafiore is een van mijn favorieten. Er gebeurt weinig of niets in, maar alles loopt verkeerd; iedereen is van alles aan het vertellen, maar niemand begrijpt elkaar. Als ondertitel zou “De Grote Mislukking van Communicatie” perfect passen : Mais je ne vous insulte pas, espèce de catachrèse!... Je parlais à un perroquet qui... Allo?... Allo?... Mille milliards de mille sabords ! - Pierre Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses, 1782
Frans op zijn mooist; de stijl van Laclos verheerlijkt heel provocatief de lichamelijke liefde in een bijna abstracte stijl. De marquise de Merteuil is een voorloopster van het feminisme, ook al minacht ze de meeste vrouwen die veel te preuts zijn. Zij verkiest zinnelijkheid, “cet entier abandon de soi-même, ce délire de la volupté où le plaisir s’épure par son excès”. De maatschappij van het Ancien Régime legt de vrouwen het zwijgen op en herleidt ze tot broedmachines; Merteuil wil onafhankelijk en vrij denken en zal “haar geslacht wreken”. Zij en haar libertijnse ex-minnaar Valmont, met wie ze duelleert in haar brieven op het scherp van de snee, worden op het einde gestraft voor hun cynisme, maar ondertussen zijn de verstikkende, hypocriete regels van de standenmaatschappij aan diggelen geslagen. Het boek verschijnt in 1782… niet voor niets zag Baudelaire in Les liaisons een voorteken van wat zeven jaar later zou gebeuren: “les livres libertins commentent et expliquent la Révolution.” - Julien Offray de La Mettrie, L’homme machine, 1748
La Mettrie stierf in Berlijn, waar hij naartoe was gevlucht om de Franse koninklijke justitie te ontvluchten. Hij had geneeskunde gestudeerd en was in de lering geweest bij Herman Boerhaave in Leiden. Zijn Homme machine was verboden lectuur, een puur materialistisch traktaat, waarin hij beweerde dat ziel en lichaam één en dezelfde sterfelijke substantie was. Hij pleitte om hier en nu volop te leven en raadde zijn lezers aan de kunst van het lichamelijke genot te beoefenen, l’art de jouir, iets wat niet iedereen is gegeven. - Philippe Lançon, Le lambeau, 2018
Lançon overleefde als zwaargewonde de terroristische aanslag op Charlie Hebdo. De kogels van de moordende oorlogswapens doodden zijn vrienden, maar troffen ook zijn lichaam, onder meer aan kin en onderkaak. De titel van het boek (De flard in het Nederlands) verwijst naar het gehavende lichaam van Lançon en naar de ontelbare pijnlijke operaties die onder meer zijn gezicht weer vorm moesten geven. Ik las het werk toen ik zelf een chemobehandeling onderging en kon mijn eigen vertwijfeling in het licht van zijn lijdensweg wat relativeren. Behalve zijn lichamelijke integriteit, raakte hij trouwens ook zijn geliefde kwijt. Le lambeau is een literair meesterwerk, een ode aan het leven. Lançon kan als geen ander de manier beschrijven waarop kunst helend kan zijn; Proust, Bach, Kafka helpen bij de wederopstanding, en geven diepgang aan de interventies van Chloé, de daadkrachtige chirurge die gezichten reconstrueert. - Joseph Pearce, Land van belofte. Een familiekroniek, 1999
Dankzij Philippe Noble en de uitgeverij Actes Sud heb ik dit werk van Joseph Pearce in het Frans mogen vertalen (Terres de promesse, 2009), een bijzonder boeiende en aangename ervaring. Een vertaler mag geen enkel detail over het hoofd zien en beseft op een niet te evenaren manier hoe vorm en inhoud met elkaar verweven zijn in elke zin. De vertaaluitdaging bestaat erin de verhouding tussen wat er gezegd is en hoe het gezegd is in een andere taal weer te geven. Pearce vernam pas als adolescent dat hij jood was. Rond zijn veertigste ging hij op zoek naar overlevende familieleden, die na de oorlog naar alle uithoeken van de wereld geëmigreerd waren. Wat dit werk zo bijzonder maakt is dat de schrijver op een subtiele en gevoelige manier onrechtstreeks een prangende getuigenis geeft van de holocaust. - Marcel Proust, A la recherche du temps perdu (geschreven tussen 1908 en 1922)
De lange, niet altijd eenvoudige zinnen van Proust zorgen ervoor dat zijn oeuvre misschien niet meteen toegankelijk is, maar zodra de lezer zich laat verleiden door de warme stroom van zijn verfijnde proza, gaat een wereld open die de realiteit een nieuwe dimensie geeft. Kunst doet inzien dat die realiteit gelaagd is en dat we ze moeilijk kunnen duiden in een bestaan waarin zelfs de liefde een bron blijkt van pijnlijke misverstanden. De personages van Proust lijken soms op de dool, alsof ze, zij het met een vorm van melancholische humor, onbewust en tevergeefs op zoek zijn naar zingeving. De verteller heeft die zingeving verloren in een voor zijn geheugen verborgen kindertijd. Enkel de literatuur kan die doen herrijzen: « La vraie vie, la seule vie pleinement vécue, c’est la littérature. » - Jean Racine, Phèdre, 1677
Bij Racine ben je meteen ondergedompeld in de essentie van de tragiek: er is geen uitweg. Hij is beïnvloed door het jansenisme, het determinisme van het lot. Zijn taal is ascetisch; hij beoefent als geen ander de kunst van de allusie, van de litotes. Met een beperkt en eenvoudig vocabularium ontrafelt deze grote klassieker de menselijke ziel. Vrouwen zijn vaak de hoofdpersonages van zijn toneelstukken en geven op een ingetogen wijze vorm aan vurige emotionaliteit. Racine is pure muzikaliteit, zuivere poëzie op het ritme van rijmende alexandrijnen. Le voici. Vers mon cœur tout mon sang se retire. J'oublie, en le voyant, ce que je viens lui dire. Mooier kan je verliefdheid niet verwoorden. - Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon, Mémoires (geschreven tussen 1739 en 1749)
Omdat ze het onderwerp waren van mijn doctoraatsthesis heb ik gedurende een hele tijd bijna niets anders gelezen dan de zevenduizend bladzijden tellende Memoires van de hertog die het hof van Versailles beschreef als een oord van complotten en verval. Hij ontwaarde om zich heen een decadente wereld die de door God vastgelegde sociale orde verstoorde. Het genoegen dat hij bij zijn onverbiddelijke aanklacht uitdrukt, tracht hij te beteugelen in de strakheid van een waarheidsgetrouwe getuigenis. Zonder het echt te beseffen is Saint-Simon, veel meer dan een onpartijdige historicus, een rasechte schrijver. Om de hofhouding en de intriges van Versailles te ontmaskeren hanteert hij immers een adembenemende stijl, vol jubelende, moorddadige formuleringen. De portretten die hij van zijn tijdsgenoten schetst zijn vaak meedogenloos, net als zijn beoordelingen van het politiek personeel. « Le premier ministre a toujours un intérêt oblique qu’il cache sous tous les voiles qu’il peut, et cela en toute espèce d’affaires. Malheur à celui à qui les perce s’il s’en aperçoit. » - Jean-Jacques Sempé & René Goscinny, Le petit Nicolas, 1960
Sempé is een begenadigde tekenaar die onder meer voor de New Yorker werkte. Zijn humoristische tekeningen zijn nooit agressief of brutaal, maar tijdloos elegant, soms een tikkeltje melancholisch; ze getuigen van empathie voor de naïviteit en weerloosheid van het mensdom. In de jaren zestig illustreerde Sempé de verhalen van “le petit Nicolas”, een personage dat René Goscinny (de scenarist van de beroemde Astérix) had bedacht. De vriendelijke deugnieterijen van deze lieve kwajongen en zijn klasgenootjes zijn onschuldig en vertederend. Ik heb al de avonturen van Nicolas aan mijn dochter voorgelezen toen ze klein was. Een ervaring die ik alle ouders toewens. C’est vraiment chouette ! - Michel Serres, Le contrat naturel, 1990
Michel Serres is een van de eersten die een filosofische argumentatie heeft bedacht om de natuur te verdedigen. Lang hebben we de natuur immers beschouwd als een vijand die ons haar harde wetten oplegde. We hebben ze dan dankzij onze rede voor een deel kunnen temmen en dat hebben we vooruitgang genoemd. We lijden geen kou of honger meer zoals onze voorvaderen, we leven gezonder en ook veel langer. Maar nu doen we de natuur in die mate geweld aan dat we de voorwaarden aan het hypothekeren zijn die we nodig hebben als soort om te overleven in het milieu. Het heelal zal blijven bestaan mocht de mens verdwijnen, niet andersom. Op het model van het contrat social van Rousseau, stelt Serres voor, zouden we met de natuur een pact moeten sluiten om onszelf te redden. - Stendhal, Le rouge et le noir, 1830
In tegenstelling tot Flaubert of Proust, schrijft Stendhal op een bijzonder spontane, natuurlijke, maar ook energieke manier; eenvoud is voor hem de beste methode om de waarheid van de realiteit te benaderen. La “chasse au bonheur”, het streven naar geluk, staat centraal in het leven van Stendhal en in dat van zijn personages. De samenleving is hierin vaak een hindernis, omdat hypocrisie en ijdelheid er welig tieren. Liefde, die je niet moet verwarren met verlangen, kan een sleutel zijn tot geluk, maar ook hier komt er onheil opzetten en strijden de personages van Stendhal nog het meest met hun eigen gemoederen. Talrijk zijn de valkuilen op de weg van Julien Sorel, de wilskrachtige held van Le rouge et le noir , want hoe kun je terzelfdertijd je plaats veroveren in de maatschappij, energie besteden aan ware liefde en trouw blijven aan jezelf ? Ironie is Stendhal niet vreemd en soms moet je je van jezelf bevrijden om jezelf te vinden…
Jean Bourgeois
Bij het op emeritaat gaan komt de tijd om, een beetje toch, te kijken en na te denken over die vele jaren dat je onderzoek mocht doen, les geven, eventueel leiding geven aan studenten, een rol spelen in vakgroep, faculteit, of welke andere instelling ook.
Toen Paul Buschmann mij een mail stuurde met de melding dat het een nieuwe traditie is (tradities moeten wel ergens eens beginnen) om emeriti te vragen in enkele boeken een deel van zichzelf bloot te geven en dat dit dan ‘tentoongesteld’ zou worden, twijfelde ik eerst. Wat kan dat een mens (een student, een collega) interesseren ? En welke boeken dan ?
Literatuur ? ik heb altijd graag en veel gelezen, vooral franstalige literatuur. De klassieke 19de eeuwse auteurs, zoals Victor Hugo, Gustave Flaubert enz., evenzeer als de recentere, vooral Albert Camus, maar ook Umberto Eco, Patrick Süsskind, Laurent Binet… En vooral Frédéric Dard, wiens commissaire San Antonio opgevoerd wordt in romans die op speelse wijze, maar ô zo vindingrijk en mooi met de Franse taal omgaan. Maar ja, wie kent hier San Antonio ?
Kunstboeken ? Er zijn veel kunsttentoonstellingen waarvan ik de catalogus gekocht heb en met plezier gelezen heb. Maar ja, wie interesseert dat ?
Wetenschappelijke werken die in jouw domein een rol gespeeld hebben ? Er zijn er zoveel, en in zeer diverse maten, en je vergeet dan wel de artikels, een belangrijk onderdeel van ons wetenschappelijk bronnenmateriaal.
Kies je de drie opties, dan wordt het een warboel waar een kat haar jongen niet in zou vinden, en wat is daar dan het nut van in een facultaire bibliotheek ?
Ik heb dan maar de keuze gemaakt een selectie te brengen van een vijftiental boeken die tijdens mijn studies en loopbaan een rol gespeeld hebben. Drie boeken dateren uit mijn pre-universitaire periode, de tijd van de dromende, would be aspirant archeoloog. De andere illustreren een of ander moment in mijn universitaire carrière en schetsen een beetje de manier waarop ikzelf in de wetenschap stond.
Een goede keuze ? Een verstandige keuze ? Een keuze waarmee jij, bezoeker, die vertrekkende oude prof wat beter zou kennen ? Ik weet het niet. Ik laat het aan jou over.
Jean Bourgeois
Vakgroep Archeologie
Gent, 01 oktober 2021
1967
- Sigfried J. DE LAET, La préhistoire de l’Europe, Meddens, Parijs & Brussel, 1967, 212 pp.
Schooljaar 1966-1967: einde van het 6e studiejaar. Een goed jaar eerder, in januari 1966, omdat mijn ouders de restaurant-familiezaak in Warneton (Waasten, provincie Henegouwen) openden, kwam ik terecht in een ander taalregime, van Nederlands naar Frans. Op het einde van mijn 6e studiejaar, in juni 1967, kreeg ik de ‘Prix d’application’ (Prijs voor vlijt). Omdat ik toen al archeoloog wou worden, kreeg ik dan ook dit boek, gesigneerd door de directeur van mijn school. Archeologie zat er al duidelijk in!
Academiejaar 1973-1974: omwille van de reputatie van Gent ga ik in 1973 archeologie in Gent studeren, weliswaar door opnieuw van taalregime, van Frans naar Nederlands, over te stappen. Ik kreeg er les over de prehistorie van Europa, door die professor Sigfried De Laet, de auteur van het boek dat ik zes jaar eerder gekregen had. De beelden die tijdens de lessen werden geprojecteerd kwamen allemaal uit dat boek, dat ik gedurende mijn hele middelbare studies gekoesterd had.
Academiejaar 1991-1992: ik werd als docent benoemd in de pre- en protohistorie van Europa en mocht ik dat vak ‘Prehistorie van Europa’ voor de volgende drie decennia doceren aan generaties studenten geschiedenis, kunstgeschiedenis en vooral archeologie. Nu is de cyclus afgerond. Academiejaar 2020-2021 is mijn laatste geweest.1969
- J.V. LUCE, L’Atlantide redécouverte. Théories nouvelles sur une légende ancienne, Tallandier, 1969, 223 pp. (English Edition ‘The End of Atlantis’, Thames & Hudson)
In 1969 mocht ik van mijn ouders dit boek aankopen. Het is een franse vertaling van een boek uit de collectie waarvan Sir Mortimer Wheeler de directeur was. Sir Mortimer Wheeler was toen één van de grootste Britse archeologen en zijn naam verschijnt nog ieder jaar in mijn opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de Archeologie’.
Het boek gaat over het beruchte verhaal van Atlantis, het verhaal dat door de Griekse filosoof Plato in Timeas is neergeschreven. De archeologische ontdekking van die mythe was voor mij een openbaring. Ik aarzelde dan ook niet -ik zat toen in het derde jaar van mijn middelbare studies- om er in de klas een archeologische voordracht over te geven. Sedertdien mocht ik tientallen lezingen in binnen- en buitenland geven.1972
- Treasures of Tutankhamun, London, British Museum, 1972, 48 pp. + 50 exhibits.
Voor het eerst mocht ik alleen naar het buitenland trekken, om er de grote tentoonstelling over de schatten van Toutankhamon’s graf in het British Museum te bezoeken.
Ik moest wel logeren bij een oude tante, een Antwerpse oude dame die ik nauwelijks kende, maar die met een Brit was getrouwd op het einde van Wereldoorlog II en in London zelf woonde.
Er waren toen lange wachtrijen, en ik stond al om 6 uur ’s morgens te ‘queuen’ om pas rond 9 uur binnen te mogen.
Een prachtige tentoonstelling met één beeld dat blijft aanspreken: binnenkomen in de donkere zaal waarin één fel belichte vitrine stond, met het beroemde gouden masker; dat is in mijn geheugen gegrift.
Mediterrane archeologie is tenslotte niet de richting geworden waarin ik verder ging studeren. Samen met het boek vermeld hieronder werd de lokale en regionale archeologie van West-Europa ‘mijn domein’.1976
- In 1976, toen student eerste licentie Geschiedenis, richting Oudste Tijden, werd ik door mijn vader geïntroduceerd in de Société d’Histoire de Comines-Warneton et de la région, een eerbiedwaardige vereniging die jaarlijks Mémoires publiceerde. Snel werd ik aangespoord om er wat over archeologie in te schrijven : als licentiestudent archeologie was ik toch, zei men mij, de regionale specialist in dat domein. En ik twijfelde zelf niet veel. Overmoed! Toen verschenen mijn eerste artikels : een over een oude vondst van Romaanse doopvonten en één over een recentere vondst van een Renaissance baardmankruik.
Sedertdien worden in dit tijdschrift regelmatig archeologische artikels en kronieken over de archeologie van de regio gepubliceerd. Zelf heb ik er een 25-tal geschreven, naast een jaarlijkse archeologische kroniek tussen 1976 en 2000.1982
- Sigfried J. DE LAET, La Belgique d’avant les Romains, Editions Universa, Wetteren, 1982, 793 pp.
Mijn franstalige achtergrond (ik had mijn hele humaniora in het Frans gestudeerd) belette professor De Laet niet om mij in 1979 voor te stellen om in zijn seminarie -zo heetten de vakgroepen toen- in dienst te treden.
Toen hij begin van de jaren tachtig aan een franstalige versie van zijn boek Prehistorische kulturen in het Zuiden der Lage Landen werkte, vroeg hij mij, zijn jonge assistent, om de vertaling gemaakt (naar men mij heeft verteld) door de Doornikse archeoloog Marcel Amand, nog eens grondig na te lezen.
Uit dank kreeg ik een gesigneerd exemplaar van het boek, dat ik jaren lang gekoesterd en gebruikt heb, o.a. in mijn vak Prehistorie van België (aan de V.U. Brussel) en Prehistorie der Lage Landen (aan de UGent).1985
- C. Julius CAESAR, Commentarii, De Bello Gallico et Civili, Lugdunum Batavorum, Ex officina Christophori Plantini, M.D.LXXXVI
Toen ik in september 1985 doctoreerde, kreeg ik van mijn promotor Jacques A.E. Nenquin, die de opvolging van S.J. De Laet had genomen bij diens emeritaat in 1984, en originele Plantijn-uitgave van De Bello Gallico.
Jacques Nenquin had de boekband laten restaureren en de restaurateur vond in de oude band een fragment van een manuscript dat volgens Ludo Milis een commentaar op een godsdienstige tekst van Katherina de Senis (1347-1380) bevatte.
In 1991 werd ik, als opvolger van Jacques Nenquin, docent Prehistorie van Europa benoemd. Ik mocht/moest er ook les geven over het einde van de ijzertijd, het einde van de protohistorie in onze gewesten. Het boek van Caesar was, natuurlijk, een belangrijke bron hiervoor.1988
- J. VANMOERKERKE, J. SEMEY & J. BOURGEOIS, « Prospection aérienne en Flandre », Archaeologia, n° 233, 1988, pp. 28-39.
Na mijn doctoraat vroeg prof. Nenquin mij het project luchtfotografie mee te leiden; luchtfotografie was sedert enkele jaren gelanceerd buiten de universiteit, door vooral piloot Jacques Semey en oud-student Jan Vanmoerkerke.
Het werd een jarenlange, vruchtbare en vooral persoonlijk zeer verrijkende ervaring, die ervoor gezorgd heeft dat onze universiteit een plaats kon innemen in de West-Europese wereld van de archeologische luchtfotografie. Sedertdien heeft het project, dat ook in het buitenland (o.a. Italië met het onderzoek van prof. Vermeulen) plaats vond, haar spectrum uitgebreid, o.a. naar andere vormen van afstandswaarnemingen (satellieten LiDAR, enz.) en naar andere chronologische grenzen (Wereldoorlog I en II). In de schoot van onze vakgroep is nu, in samenwerking tussen de universiteit Gent, de provincie West-Vlaanderen en het In Flanders Fields Museum in Ieper, een Centrum voor Historische en Archeologische Luchtfotografie (CHAL) sedert jaren actief.1991
- Het Goud der Skythen. Schatten uit de Hermitage, Leningrad, Koninklijke Musea van Kunst en Geschiedenis, Brussel, 1991, 263 pp.
In 1991 organiseerden de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis een prachtige tentoonstelling over de Scythische wereld, van de Zwarte Zee tot in het Altaj-gebergte. Uit die samenwerking onstond een onderzoeksproject in Altaj, waarbij ik betrokken was in 1994-1995. Het begin van een ander avontuur, buiten Europa, dat meer dan twintig jaar zou duren en zou leiden tot 15 veldcampagnes in het Altaj-gebergte.
Misschien het meest opmerkelijke voor dat onderzoek in Altaj is dat je, in tegenstelling tot in Vlaanderen, daar het meer dan 2000 jaar oude landschap voelt en ervaart. Je loopt erin! Zo ervaar je zeer zintuigelijk de brons- en ijzertijd! En dat kan niet in een overbevolkt en overbewoond Vlaanderen.
1996
- C. RENFREW, C. & P. BAHN. 2012. Archaeology. Theories, Methods and Practice. London: Thames & Hudson.
In 1996 verscheen de eerste editie van het boek dat nog steeds als “boekje op de nachtkast van een archeoloog” in het vak ‘Inleiding tot de Archeologie’ voorgesteld wordt.
Het boek is een echte beststeller en is in 2020 aan zijn achtste editie toe. En het wordt nog steeds gebruikt in de cursus.
Colin Renfrew en Paul Bahn bezitten de kunst om een complexe materie als archeologie op een vrij eenvoudige en vooral onderhoudende manier neer te schrijven.1994-2017
- CUNLIFFE, B. 1994. The Oxford Illustrated Prehistory of Europe. Oxford - New Yok: Oxford University Press.;
- CUNLIFFE, B. 2001. Facing the Ocean. The Atlantic and its Peoples 8000 BC - AD 1500. Oxford - New York: Oxford Univeristy Press.
- CUNLIFFE, B. 2008. Europe between the Oceans. 900 BC - AD 1000. New Haven & London: Yale ; University Press.
- CUNLIFFE, B. 2015. By steppe, desert, and ocean. The birth of Eurasia. Oxford: Oxford Univeristy Press;
- CUNLIFFE, B. 2017. On the Ocean. The Mediterranean and the Atlantic from prehistory to AD 1500. Oxford - New York: Oxford Univeristy Press.
Het parcours hier afgelegd door Barry Cunliffe tussen 1994 en 2017 illustreert deels heel mooi mijn wetenschappelijk parcours: van interesse in Europese prehistorie in eerste instantie naar het opentrekken naar bredere horizonten in Centraal-Azië. Meer dan een gewone verbreding van de interessesfeer, is het ook voor Barry Cunliffe, een opening naar een minder uitgesproken Europa-centrisch perspectief, steeds ingebed in een brede diachronie. En de manier waarop hij Europa als een peninsula van het Euraziatisch continent omschrijft en de rol die hij aan de zeeën en oceanen toeschrijft, betekenden voor velen, voor mij ook, een mentale schift, die, hoop ik toch, voor een deel ook in de lessen zat. Mijn bewondering – en in zekere mate ook natuurlijk jaloezie – ligt in de fantastische capaciteit die de auteur toont om een grote massa aan complexe data op een voortreffelijke, eigenlijk wel eenvoudige wijze neer te schrijven.2014:
- Y.N. HARARI, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, Thomas Rap, 2014, 464 pp.
Sapiens ontdekte ik in de zomer van 2014 in een boekhandel aan de kust. Sedertdien maakt dat boek deel uit van de boeken die ik in de allereerste les van de cursus Algemene Inleiding tot de Archeologie aan de studenten aanprijs.
Het is geen boek zoals dat van C. Renfrew en P. Bahn (hoger), dat specifiek over archeologie gaat. Het is veeleer een boek dat ik aanprijs als een eye opener voor jonge, toekomstige archeologen.
Het verbeeldt ook heel sterk waar archeologie volgens mij voor staat: als een historische wetenschap, niet anders dan de geschiedenis, of de kunstgeschiedenis, met eigen methodes en technieken, eigen categorieën van bronnen, die allemaal dezelfde doelstelling nastreven: de mens in het verleden beter leren kennen en begrijpen hoe hij met zijn omgeving omging.
Het was geen verplichte leerstof, maar ik heb altijd de (ijdele ?) hoop gekoesterd dat toch enkele studenten het boek zouden lezen en ermee hun kijk op deze wetenschap van het verleden van de mens hebben bijgeschaafd. En archeologie nog aantrekkelijker zouden gevonden hebben.
Onze online tentoonstellingen
- De boeken van Marc Boone
- De boeken van Jean Bourgeois
- De boeken van Guy Rooryck
- De boeken van Marysa Demoor
- De boeken van Sylvia Van Peteghem
- De boeken van Freddy Mortier
- De boeken van Johan De Caluwe
- De boeken van Bruno De Wever
- De boeken van Sonia Vandepitte
- De boeken van Désirée Schyns
- De boeken van Eric Vanhaute
Studeren in de bibliotheek
In de bibliotheek zijn 1.000 studieplaatsen voorzien waarvan 18 met PC.
Er is overal wifi (eduroam, externe gebruikers buiten de associatie UGent kunnen een paswoord krijgen aan de balie voor het guest netwerk).
Je mag vrij plaatsen innemen, je hoeft niet te registreren aan de balie.
We vragen je ook onze regels te respecteren:
- Dranken zijn toegestaan, maar eten niet.
- Respecteer de stilte.
- Hou geen plaatsen voor anderen bezet. Maak je plaats ook vrij indien je langer dan 1u weg bent.