Bij het op emeritaat gaan komt de tijd om, een beetje toch, te kijken en na te denken over die vele jaren dat je onderzoek mocht doen, les geven, eventueel leiding geven aan studenten, een rol spelen in vakgroep, faculteit, of welke andere instelling ook.
Toen Paul Buschmann mij een mail stuurde met de melding dat het een nieuwe traditie is (tradities moeten wel ergens eens beginnen) om emeriti te vragen in enkele boeken een deel van zichzelf bloot te geven en dat dit dan ‘tentoongesteld’ zou worden, twijfelde ik eerst. Wat kan dat een mens (een student, een collega) interesseren ? En welke boeken dan ?
Literatuur ? ik heb altijd graag en veel gelezen, vooral franstalige literatuur. De klassieke 19de eeuwse auteurs, zoals Victor Hugo, Gustave Flaubert enz., evenzeer als de recentere, vooral Albert Camus, maar ook Umberto Eco, Patrick Süsskind, Laurent Binet… En vooral Frédéric Dard, wiens commissaire San Antonio opgevoerd wordt in romans die op speelse wijze, maar ô zo vindingrijk en mooi met de Franse taal omgaan. Maar ja, wie kent hier San Antonio ? Kunstboeken ? Er zijn veel kunsttentoonstellingen waarvan ik de catalogus gekocht heb en met plezier gelezen heb. Maar ja, wie interesseert dat ? Wetenschappelijke werken die in jouw domein een rol gespeeld hebben ? Er zijn er zoveel, en in zeer diverse maten, en je vergeet dan wel de artikels, een belangrijk onderdeel van ons wetenschappelijk bronnenmateriaal. Kies je de drie opties, dan wordt het een warboel waar een kat haar jongen niet in zou vinden, en wat is daar dan het nut van in een facultaire bibliotheek ?
Ik heb dan maar de keuze gemaakt een selectie te brengen van een vijftiental boeken die tijdens mijn studies en loopbaan een rol gespeeld hebben. Drie boeken dateren uit mijn pre-universitaire periode, de tijd van de dromende, would be aspirant archeoloog. De andere illustreren een of ander moment in mijn universitaire carrière en schetsen een beetje de manier waarop ikzelf in de wetenschap stond. Een goede keuze ? Een verstandige keuze ? Een keuze waarmee jij, bezoeker, die vertrekkende oude prof wat beter zou kennen ? Ik weet het niet. Ik laat het aan jou over. Jean Bourgeois Vakgroep Archeologie Gent, 01 oktober 2021
1967
Sigfried J. DE LAET, La préhistoire de l’Europe, Meddens, Parijs & Brussel, 1967, 212 pp. Schooljaar 1966-1967: einde van het 6e studiejaar. Een goed jaar eerder, in januari 1966, omdat mijn ouders de restaurant-familiezaak in Warneton (Waasten, provincie Henegouwen) openden, kwam ik terecht in een ander taalregime, van Nederlands naar Frans. Op het einde van mijn 6e studiejaar, in juni 1967, kreeg ik de ‘Prix d’application’ (Prijs voor vlijt). Omdat ik toen al archeoloog wou worden, kreeg ik dan ook dit boek, gesigneerd door de directeur van mijn school. Archeologie zat er al duidelijk in! Academiejaar 1973-1974: omwille van de reputatie van Gent ga ik in 1973 archeologie in Gent studeren, weliswaar door opnieuw van taalregime, van Frans naar Nederlands, over te stappen. Ik kreeg er les over de prehistorie van Europa, door die professor Sigfried De Laet, de auteur van het boek dat ik zes jaar eerder gekregen had. De beelden die tijdens de lessen werden geprojecteerd kwamen allemaal uit dat boek, dat ik gedurende mijn hele middelbare studies gekoesterd had. Academiejaar 1991-1992: ik werd als docent benoemd in de pre- en protohistorie van Europa en mocht ik dat vak ‘Prehistorie van Europa’ voor de volgende drie decennia doceren aan generaties studenten geschiedenis, kunstgeschiedenis en vooral archeologie. Nu is de cyclus afgerond. Academiejaar 2020-2021 is mijn laatste geweest.
1969
J.V. LUCE, L’Atlantide redécouverte. Théories nouvelles sur une légende ancienne, Tallandier, 1969, 223 pp. (English Edition ‘The End of Atlantis’, Thames & Hudson) In 1969 mocht ik van mijn ouders dit boek aankopen. Het is een franse vertaling van een boek uit de collectie waarvan Sir Mortimer Wheeler de directeur was. Sir Mortimer Wheeler was toen één van de grootste Britse archeologen en zijn naam verschijnt nog ieder jaar in mijn opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de Archeologie’. Het boek gaat over het beruchte verhaal van Atlantis, het verhaal dat door de Griekse filosoof Plato in Timeas is neergeschreven. De archeologische ontdekking van die mythe was voor mij een openbaring. Ik aarzelde dan ook niet -ik zat toen in het derde jaar van mijn middelbare studies- om er in de klas een archeologische voordracht over te geven. Sedertdien mocht ik tientallen lezingen in binnen- en buitenland geven.
1972
Treasures of Tutankhamun, London, British Museum, 1972, 48 pp. + 50 exhibits. Voor het eerst mocht ik alleen naar het buitenland trekken, om er de grote tentoonstelling over de schatten van Toutankhamon’s graf in het British Museum te bezoeken. Ik moest wel logeren bij een oude tante, een Antwerpse oude dame die ik nauwelijks kende, maar die met een Brit was getrouwd op het einde van Wereldoorlog II en in London zelf woonde. Er waren toen lange wachtrijen, en ik stond al om 6 uur ’s morgens te ‘queuen’ om pas rond 9 uur binnen te mogen. Een prachtige tentoonstelling met één beeld dat blijft aanspreken: binnenkomen in de donkere zaal waarin één fel belichte vitrine stond, met het beroemde gouden masker; dat is in mijn geheugen gegrift. Mediterrane archeologie is tenslotte niet de richting geworden waarin ik verder ging studeren. Samen met het boek vermeld hieronder werd de lokale en regionale archeologie van West-Europa ‘mijn domein’.
1976
In 1976, toen student eerste licentie Geschiedenis, richting Oudste Tijden, werd ik door mijn vader geïntroduceerd in de Société d’Histoire de Comines-Warneton et de la région, een eerbiedwaardige vereniging die jaarlijks Mémoires publiceerde. Snel werd ik aangespoord om er wat over archeologie in te schrijven : als licentiestudent archeologie was ik toch, zei men mij, de regionale specialist in dat domein. En ik twijfelde zelf niet veel. Overmoed! Toen verschenen mijn eerste artikels : een over een oude vondst van Romaanse doopvonten en één over een recentere vondst van een Renaissance baardmankruik. Sedertdien worden in dit tijdschrift regelmatig archeologische artikels en kronieken over de archeologie van de regio gepubliceerd. Zelf heb ik er een 25-tal geschreven, naast een jaarlijkse archeologische kroniek tussen 1976 en 2000.
1982
Sigfried J. DE LAET, La Belgique d’avant les Romains, Editions Universa, Wetteren, 1982, 793 pp. Mijn franstalige achtergrond (ik had mijn hele humaniora in het Frans gestudeerd) belette professor De Laet niet om mij in 1979 voor te stellen om in zijn seminarie -zo heetten de vakgroepen toen- in dienst te treden. Toen hij begin van de jaren tachtig aan een franstalige versie van zijn boek Prehistorische kulturen in het Zuiden der Lage Landen werkte, vroeg hij mij, zijn jonge assistent, om de vertaling gemaakt (naar men mij heeft verteld) door de Doornikse archeoloog Marcel Amand, nog eens grondig na te lezen. Uit dank kreeg ik een gesigneerd exemplaar van het boek, dat ik jaren lang gekoesterd en gebruikt heb, o.a. in mijn vak Prehistorie van België (aan de V.U. Brussel) en Prehistorie der Lage Landen (aan de UGent).
1985
C. Julius CAESAR, Commentarii, De Bello Gallico et Civili, Lugdunum Batavorum, Ex officina Christophori Plantini, M.D.LXXXVI Toen ik in september 1985 doctoreerde, kreeg ik van mijn promotor Jacques A.E. Nenquin, die de opvolging van S.J. De Laet had genomen bij diens emeritaat in 1984, en originele Plantijn-uitgave van De Bello Gallico. Jacques Nenquin had de boekband laten restaureren en de restaurateur vond in de oude band een fragment van een manuscript dat volgens Ludo Milis een commentaar op een godsdienstige tekst van Katherina de Senis (1347-1380) bevatte. In 1991 werd ik, als opvolger van Jacques Nenquin, docent Prehistorie van Europa benoemd. Ik mocht/moest er ook les geven over het einde van de ijzertijd, het einde van de protohistorie in onze gewesten. Het boek van Caesar was, natuurlijk, een belangrijke bron hiervoor.
1988
J. VANMOERKERKE, J. SEMEY & J. BOURGEOIS, « Prospection aérienne en Flandre », Archaeologia, n° 233, 1988, pp. 28-39. Na mijn doctoraat vroeg prof. Nenquin mij het project luchtfotografie mee te leiden; luchtfotografie was sedert enkele jaren gelanceerd buiten de universiteit, door vooral piloot Jacques Semey en oud-student Jan Vanmoerkerke. Het werd een jarenlange, vruchtbare en vooral persoonlijk zeer verrijkende ervaring, die ervoor gezorgd heeft dat onze universiteit een plaats kon innemen in de West-Europese wereld van de archeologische luchtfotografie. Sedertdien heeft het project, dat ook in het buitenland (o.a. Italië met het onderzoek van prof. Vermeulen) plaats vond, haar spectrum uitgebreid, o.a. naar andere vormen van afstandswaarnemingen (satellieten LiDAR, enz.) en naar andere chronologische grenzen (Wereldoorlog I en II). In de schoot van onze vakgroep is nu, in samenwerking tussen de universiteit Gent, de provincie West-Vlaanderen en het In Flanders Fields Museum in Ieper, een Centrum voor Historische en Archeologische Luchtfotografie (CHAL) sedert jaren actief.
1991
Het Goud der Skythen. Schatten uit de Hermitage, Leningrad, Koninklijke Musea van Kunst en Geschiedenis, Brussel, 1991, 263 pp. In 1991 organiseerden de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis een prachtige tentoonstelling over de Scythische wereld, van de Zwarte Zee tot in het Altaj-gebergte. Uit die samenwerking onstond een onderzoeksproject in Altaj, waarbij ik betrokken was in 1994-1995. Het begin van een ander avontuur, buiten Europa, dat meer dan twintig jaar zou duren en zou leiden tot 15 veldcampagnes in het Altaj-gebergte. Misschien het meest opmerkelijke voor dat onderzoek in Altaj is dat je, in tegenstelling tot in Vlaanderen, daar het meer dan 2000 jaar oude landschap voelt en ervaart. Je loopt erin! Zo ervaar je zeer zintuigelijk de brons- en ijzertijd! En dat kan niet in een overbevolkt en overbewoond Vlaanderen.
1996
C. RENFREW, C. & P. BAHN. 2012. Archaeology. Theories, Methods and Practice. London: Thames & Hudson. In 1996 verscheen de eerste editie van het boek dat nog steeds als “boekje op de nachtkast van een archeoloog” in het vak ‘Inleiding tot de Archeologie’ voorgesteld wordt. Het boek is een echte beststeller en is in 2020 aan zijn achtste editie toe. En het wordt nog steeds gebruikt in de cursus. Colin Renfrew en Paul Bahn bezitten de kunst om een complexe materie als archeologie op een vrij eenvoudige en vooral onderhoudende manier neer te schrijven.
1994-2017
CUNLIFFE, B. 1994. The Oxford Illustrated Prehistory of Europe. Oxford - New Yok: Oxford University Press.;
CUNLIFFE, B. 2017. On the Ocean. The Mediterranean and the Atlantic from prehistory to AD 1500. Oxford - New York: Oxford Univeristy Press. Het parcours hier afgelegd door Barry Cunliffe tussen 1994 en 2017 illustreert deels heel mooi mijn wetenschappelijk parcours: van interesse in Europese prehistorie in eerste instantie naar het opentrekken naar bredere horizonten in Centraal-Azië. Meer dan een gewone verbreding van de interessesfeer, is het ook voor Barry Cunliffe, een opening naar een minder uitgesproken Europa-centrisch perspectief, steeds ingebed in een brede diachronie. En de manier waarop hij Europa als een peninsula van het Euraziatisch continent omschrijft en de rol die hij aan de zeeën en oceanen toeschrijft, betekenden voor velen, voor mij ook, een mentale schift, die, hoop ik toch, voor een deel ook in de lessen zat. Mijn bewondering – en in zekere mate ook natuurlijk jaloezie – ligt in de fantastische capaciteit die de auteur toont om een grote massa aan complexe data op een voortreffelijke, eigenlijk wel eenvoudige wijze neer te schrijven.
2014:
Y.N. HARARI, Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid, Thomas Rap, 2014, 464 pp. Sapiens ontdekte ik in de zomer van 2014 in een boekhandel aan de kust. Sedertdien maakt dat boek deel uit van de boeken die ik in de allereerste les van de cursus Algemene Inleiding tot de Archeologie aan de studenten aanprijs. Het is geen boek zoals dat van C. Renfrew en P. Bahn (hoger), dat specifiek over archeologie gaat. Het is veeleer een boek dat ik aanprijs als een eye opener voor jonge, toekomstige archeologen. Het verbeeldt ook heel sterk waar archeologie volgens mij voor staat: als een historische wetenschap, niet anders dan de geschiedenis, of de kunstgeschiedenis, met eigen methodes en technieken, eigen categorieën van bronnen, die allemaal dezelfde doelstelling nastreven: de mens in het verleden beter leren kennen en begrijpen hoe hij met zijn omgeving omging. Het was geen verplichte leerstof, maar ik heb altijd de (ijdele ?) hoop gekoesterd dat toch enkele studenten het boek zouden lezen en ermee hun kijk op deze wetenschap van het verleden van de mens hebben bijgeschaafd. En archeologie nog aantrekkelijker zouden gevonden hebben.