Eigenlijk ben ik niet zo’n voorstander van lijsten, rankings of hitparades, maar even stil staan bij werken die van betekenis waren voor mij, vond ik wel een zinvolle oefening. Elk boek dat ik hier vermeld, straalde voor mij iets bijzonders uit op het moment dat ik het ontdekte, vaak om heel uiteenlopende redenen en afhankelijk van de omstandigheden waarin ik de werken las. Dit is dus een (niet exhaustieve!) reeks van teksten die mij hebben gevormd en die ik hierna vermeld, in alfabetische volgorde op naam van de auteur.
Roland Barthes, Le plaisir du texte, 1973 Barthes was verplichte lectuur toen ik student was in de Romaanse. “Le plaisir du texte” is een beknopt werkje waarin de notie “plezier” centraal staat bij het lezen. In literatuur is niet zozeer het verhaal van belang, maar wat Barthes zo fraai “le feuilleté de la signifiance” noemt: de gelaagdheid in de manier waarop iets wordt betekend.
Louis-Ferdinand Céline, Voyage au bout de la nuit, 1932 Ferdinand Bardamu is, zoals iedereen, op zoek naar liefde, maar zijn levensverhaal is eerder een aanklacht tegen alle kwalen van de twintigste eeuw: de sociale onrechtvaardigheid, het bloedbad van de onzinnige eerste wereldoorlog, het kolonialisme, de vervreemding door het bandwerk, de eenzaamheid van de enkeling in een wereld overheerst door kuddegeest. Dit alles in een ongeziene, onvolprezen vertelstijl die de lezer onmogelijk onverschillig laat.
Emil Cioran, De l’inconvénient d’être né, 1973 De Roemeen Cioran vestigde zich in Frankrijk en schreef Franser dan Frans; in de voetsporen van klassiekers als La Rochefoucauld (1613-1680) en Chamfort (1741-1794) was hij bedreven in de kunst van het aforisme en van het syllogisme, gebalde stukjes proza die mogelijks een levenswijsheid inhouden. Zijn toespelingen zijn soms zo pessimistisch, dat het grappig wordt: “Ce n’est pas la peine de se tuer puisqu’on se tue toujours trop tard.” Edu Borger vertaalde bovenvermelde bundel als “Geboren zijn is een ongemak”.
André Comte-Sponville, Petit traité des grandes vertus, 1995 Sommige intellectuelen doen wat meewarig over filosofen die te didactisch zijn, maar Comte-Sponville heeft een ongeëvenaard talent om onder meer de Griekse filosofie helder uiteen te zetten; zijn teksten refereren vaak aan Montaigne of Spinoza. Zijn “Kleine verhandeling over de grote deugden” kende een onverwacht succes en is ook in het Nederlands vertaald. Het artikel “Amour” (en de driedeling Eros, Philia, Agapè) is een echte aanrader.
Régis Debray, Civilisation. Comment nous sommes devenus américains, 2017 Debray legt bijzonder verstandig het verschil uit tussen een Beschaving en een Cultuur. Verder beschrijft hij hoe “communicatie” stilaan kennisoverdracht vervangt, hoe tekstuele geletterdheid in de hoek gedrumd wordt door onze beeldcultuur en hoe ruimtebesef tijdbesef domineert. Onze geglobaliseerde wereld is een product van de Amerikaanse beschaving. Dit beknopte werkje is een handboek om onze tijd beter te begrijpen en de risico’s die eraan verbonden zijn beter in te schatten.
Patricia De Martelaere. Een verlangen naar ontroostbaarheid. Over leven, kunst en dood, 1993 De te vroeg gestorven Vlaamse filosofe en schrijfster Patricia De Martelaere heeft een aparte, onderhoudende stijl waardoor ook complexe, maar essentiële, vragen op een ongedwongen, vaak licht humoristische manier worden behandeld. Freud en Witttgenstein zijn nooit ver weg. De twaalf essays in dit werk zijn pareltjes met onder meer mooie passages die inzicht geven in “de pijn van het onvervulbare verlangen”.
Denis Diderot, Lettre sur les aveugles à l’usage de ceux qui voient, 1749 De brief van Diderot is een fascinerend werk, dat meteen werd veroordeeld omdat de hele denkwereld gebaseerd op het bestaan van God in twijfel wordt getrokken door het empirisme van Locke. Blinden ervaren de realiteit anders en “zien” soms meer dan wie zijn ogen kan gebruiken. Een van de blinden die Diderot opvoert, de Engelse mathematicus Saunderson, heeft moeite met het idee van het godsbestaan. De realiteit hangt af van onze zintuigelijke perceptie en is dus relatief. Terwijl Pascal de sceptici de raad gaf te wedden op het bestaan van God, verklaart Diderot « Il est très important de ne pas prendre de la ciguë pour du persil, mais nullement de croire ou de ne pas croire en Dieu ».
Alexandre Dumas, La dame de Monsoreau, 1845 Tijdens mijn adolescentie heb ik ontelbare boeken van Dumas verslonden. Mijn vader werd ziek en ik wou aan de minder prettige kanten van de realiteit ontsnappen. In zijn historische romans confronteert Dumas ingebeelde personages met historische figuren die hij op een onnavolgbare manier weer tot leven brengt. De lezer wordt ondergedompeld in de geschiedenis en neemt als het ware deel aan de gebeurtenissen. In La dame de Monsoreau, dat het centrale deel is van een trilogie, dienen de godsdienstoorlogen ten tijde van Catharina de Medici als decor voor de liefdesperikelen van de ongelukkig getrouwde Diane de Méridor. Indertijd liet Dumas me nooit los, ik las hem zelfs stiekem in de klas.
Willem Elsschot, Lijmen, 1923 Voor mij is Elsschot zonder meer de grootste Vlaamse schrijver. Hij is sensitief en ironisch in één beweging. Heel zijn Verzameld werk is puur leesgenot. Dankzij ervaringen die hij zelf had opgedaan, schetst Elsschot met het personage van Boorman en zijn Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen de meedogenloze praktijken in de zakenwereld die zo op schertsende wijze in zijn blootje wordt gezet: “Betrouw niet op God, de Mattos. Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet.” Schitterend!
Alain Finkielkraut, La défaite de la pensée, 1987 Finkielkraut is vandaag een controversieel iemand in Frankrijk en wordt vaak afgedaan als een conservatieve doemdenker. Maar in de Ondergang van het denken, dat toch al meer dan een drietal decennia geleden is geschreven, stelde hij vragen die meer dan ooit essentieel blijken te zijn om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw te begrijpen. Hoe moet je het begrip Natie invullen? Als een “sociaal contract” zoals Rousseau het voorschrijft of als een deterministische “Volksgeist” zoals Herder de natie probeerde te definiëren? Zijn de Rechten van de mens universeel of zijn ze het product van een Westers etnocentrisme? Finkielkraut biedt in een elegante stijl stof tot nadenken.
Hergé, Les aventures de Tintin. Les bijoux de la Castafiore, 1963 Als kind heb ik in “Tintin” Frans leren lezen; aanvankelijk keek ik als peuter alleen naar de platen en ik raakte volledig in de ban van Kuifjes avonturen en vond “Milou” (Bobbie) zo schattig! Hoewel ik natuurlijk niet alle scheldwoorden van kapitein Haddock begreep, vond ik later fascinerend dat ik plots ook mijn thuistaal Frans kon ontcijferen toen ik op school in het Nederlands had leren lezen. Een wereld ging open. Hergé is een groot kunstenaar. Le lotus bleu of Tintin au Tibet dragen universele boodschappen uit dankzij de dynamiek die ontstaat tussen verhaal en tekening. De filosoof Michel Serres analyseerde ragfijn in Hergé mon ami (2000) de diepgang van Hergés kunst. De juwelen van Bianca Castafiore is een van mijn favorieten. Er gebeurt weinig of niets in, maar alles loopt verkeerd; iedereen is van alles aan het vertellen, maar niemand begrijpt elkaar. Als ondertitel zou “De Grote Mislukking van Communicatie” perfect passen : Mais je ne vous insulte pas, espèce de catachrèse!... Je parlais à un perroquet qui... Allo?... Allo?... Mille milliards de mille sabords !
Pierre Choderlos de Laclos, Les liaisons dangereuses, 1782 Frans op zijn mooist; de stijl van Laclos verheerlijkt heel provocatief de lichamelijke liefde in een bijna abstracte stijl. De marquise de Merteuil is een voorloopster van het feminisme, ook al minacht ze de meeste vrouwen die veel te preuts zijn. Zij verkiest zinnelijkheid, “cet entier abandon de soi-même, ce délire de la volupté où le plaisir s’épure par son excès”. De maatschappij van het Ancien Régime legt de vrouwen het zwijgen op en herleidt ze tot broedmachines; Merteuil wil onafhankelijk en vrij denken en zal “haar geslacht wreken”. Zij en haar libertijnse ex-minnaar Valmont, met wie ze duelleert in haar brieven op het scherp van de snee, worden op het einde gestraft voor hun cynisme, maar ondertussen zijn de verstikkende, hypocriete regels van de standenmaatschappij aan diggelen geslagen. Het boek verschijnt in 1782… niet voor niets zag Baudelaire in Les liaisons een voorteken van wat zeven jaar later zou gebeuren: “les livres libertins commentent et expliquent la Révolution.”
Julien Offray de La Mettrie, L’homme machine, 1748 La Mettrie stierf in Berlijn, waar hij naartoe was gevlucht om de Franse koninklijke justitie te ontvluchten. Hij had geneeskunde gestudeerd en was in de lering geweest bij Herman Boerhaave in Leiden. Zijn Homme machine was verboden lectuur, een puur materialistisch traktaat, waarin hij beweerde dat ziel en lichaam één en dezelfde sterfelijke substantie was. Hij pleitte om hier en nu volop te leven en raadde zijn lezers aan de kunst van het lichamelijke genot te beoefenen, l’art de jouir, iets wat niet iedereen is gegeven.
Philippe Lançon, Le lambeau, 2018 Lançon overleefde als zwaargewonde de terroristische aanslag op Charlie Hebdo. De kogels van de moordende oorlogswapens doodden zijn vrienden, maar troffen ook zijn lichaam, onder meer aan kin en onderkaak. De titel van het boek (De flard in het Nederlands) verwijst naar het gehavende lichaam van Lançon en naar de ontelbare pijnlijke operaties die onder meer zijn gezicht weer vorm moesten geven. Ik las het werk toen ik zelf een chemobehandeling onderging en kon mijn eigen vertwijfeling in het licht van zijn lijdensweg wat relativeren. Behalve zijn lichamelijke integriteit, raakte hij trouwens ook zijn geliefde kwijt. Le lambeau is een literair meesterwerk, een ode aan het leven. Lançon kan als geen ander de manier beschrijven waarop kunst helend kan zijn; Proust, Bach, Kafka helpen bij de wederopstanding, en geven diepgang aan de interventies van Chloé, de daadkrachtige chirurge die gezichten reconstrueert.
Joseph Pearce, Land van belofte. Een familiekroniek, 1999 Dankzij Philippe Noble en de uitgeverij Actes Sud heb ik dit werk van Joseph Pearce in het Frans mogen vertalen (Terres de promesse, 2009), een bijzonder boeiende en aangename ervaring. Een vertaler mag geen enkel detail over het hoofd zien en beseft op een niet te evenaren manier hoe vorm en inhoud met elkaar verweven zijn in elke zin. De vertaaluitdaging bestaat erin de verhouding tussen wat er gezegd is en hoe het gezegd is in een andere taal weer te geven. Pearce vernam pas als adolescent dat hij jood was. Rond zijn veertigste ging hij op zoek naar overlevende familieleden, die na de oorlog naar alle uithoeken van de wereld geëmigreerd waren. Wat dit werk zo bijzonder maakt is dat de schrijver op een subtiele en gevoelige manier onrechtstreeks een prangende getuigenis geeft van de holocaust.
Marcel Proust, A la recherche du temps perdu (geschreven tussen 1908 en 1922) De lange, niet altijd eenvoudige zinnen van Proust zorgen ervoor dat zijn oeuvre misschien niet meteen toegankelijk is, maar zodra de lezer zich laat verleiden door de warme stroom van zijn verfijnde proza, gaat een wereld open die de realiteit een nieuwe dimensie geeft. Kunst doet inzien dat die realiteit gelaagd is en dat we ze moeilijk kunnen duiden in een bestaan waarin zelfs de liefde een bron blijkt van pijnlijke misverstanden. De personages van Proust lijken soms op de dool, alsof ze, zij het met een vorm van melancholische humor, onbewust en tevergeefs op zoek zijn naar zingeving. De verteller heeft die zingeving verloren in een voor zijn geheugen verborgen kindertijd. Enkel de literatuur kan die doen herrijzen: « La vraie vie, la seule vie pleinement vécue, c’est la littérature. »
Jean Racine, Phèdre, 1677 Bij Racine ben je meteen ondergedompeld in de essentie van de tragiek: er is geen uitweg. Hij is beïnvloed door het jansenisme, het determinisme van het lot. Zijn taal is ascetisch; hij beoefent als geen ander de kunst van de allusie, van de litotes. Met een beperkt en eenvoudig vocabularium ontrafelt deze grote klassieker de menselijke ziel. Vrouwen zijn vaak de hoofdpersonages van zijn toneelstukken en geven op een ingetogen wijze vorm aan vurige emotionaliteit. Racine is pure muzikaliteit, zuivere poëzie op het ritme van rijmende alexandrijnen. Le voici. Vers mon cœur tout mon sang se retire. J'oublie, en le voyant, ce que je viens lui dire. Mooier kan je verliefdheid niet verwoorden.
Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon, Mémoires (geschreven tussen 1739 en 1749) Omdat ze het onderwerp waren van mijn doctoraatsthesis heb ik gedurende een hele tijd bijna niets anders gelezen dan de zevenduizend bladzijden tellende Memoires van de hertog die het hof van Versailles beschreef als een oord van complotten en verval. Hij ontwaarde om zich heen een decadente wereld die de door God vastgelegde sociale orde verstoorde. Het genoegen dat hij bij zijn onverbiddelijke aanklacht uitdrukt, tracht hij te beteugelen in de strakheid van een waarheidsgetrouwe getuigenis. Zonder het echt te beseffen is Saint-Simon, veel meer dan een onpartijdige historicus, een rasechte schrijver. Om de hofhouding en de intriges van Versailles te ontmaskeren hanteert hij immers een adembenemende stijl, vol jubelende, moorddadige formuleringen. De portretten die hij van zijn tijdsgenoten schetst zijn vaak meedogenloos, net als zijn beoordelingen van het politiek personeel. « Le premier ministre a toujours un intérêt oblique qu’il cache sous tous les voiles qu’il peut, et cela en toute espèce d’affaires. Malheur à celui à qui les perce s’il s’en aperçoit. »
Jean-Jacques Sempé & René Goscinny, Le petit Nicolas, 1960 Sempé is een begenadigde tekenaar die onder meer voor de New Yorker werkte. Zijn humoristische tekeningen zijn nooit agressief of brutaal, maar tijdloos elegant, soms een tikkeltje melancholisch; ze getuigen van empathie voor de naïviteit en weerloosheid van het mensdom. In de jaren zestig illustreerde Sempé de verhalen van “le petit Nicolas”, een personage dat René Goscinny (de scenarist van de beroemde Astérix) had bedacht. De vriendelijke deugnieterijen van deze lieve kwajongen en zijn klasgenootjes zijn onschuldig en vertederend. Ik heb al de avonturen van Nicolas aan mijn dochter voorgelezen toen ze klein was. Een ervaring die ik alle ouders toewens. C’est vraiment chouette !
Michel Serres, Le contrat naturel, 1990 Michel Serres is een van de eersten die een filosofische argumentatie heeft bedacht om de natuur te verdedigen. Lang hebben we de natuur immers beschouwd als een vijand die ons haar harde wetten oplegde. We hebben ze dan dankzij onze rede voor een deel kunnen temmen en dat hebben we vooruitgang genoemd. We lijden geen kou of honger meer zoals onze voorvaderen, we leven gezonder en ook veel langer. Maar nu doen we de natuur in die mate geweld aan dat we de voorwaarden aan het hypothekeren zijn die we nodig hebben als soort om te overleven in het milieu. Het heelal zal blijven bestaan mocht de mens verdwijnen, niet andersom. Op het model van het contrat social van Rousseau, stelt Serres voor, zouden we met de natuur een pact moeten sluiten om onszelf te redden.
Stendhal, Le rouge et le noir, 1830 In tegenstelling tot Flaubert of Proust, schrijft Stendhal op een bijzonder spontane, natuurlijke, maar ook energieke manier; eenvoud is voor hem de beste methode om de waarheid van de realiteit te benaderen. La “chasse au bonheur”, het streven naar geluk, staat centraal in het leven van Stendhal en in dat van zijn personages. De samenleving is hierin vaak een hindernis, omdat hypocrisie en ijdelheid er welig tieren. Liefde, die je niet moet verwarren met verlangen, kan een sleutel zijn tot geluk, maar ook hier komt er onheil opzetten en strijden de personages van Stendhal nog het meest met hun eigen gemoederen. Talrijk zijn de valkuilen op de weg van Julien Sorel, de wilskrachtige held van Le rouge et le noir , want hoe kun je terzelfdertijd je plaats veroveren in de maatschappij, energie besteden aan ware liefde en trouw blijven aan jezelf ? Ironie is Stendhal niet vreemd en soms moet je je van jezelf bevrijden om jezelf te vinden…