Dierproeven in opleidingscontext
Wettelijk gezien mogen dierproeven gebruikt worden voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden, indien proefdiervrije alternatieven niet voorhanden zijn. De website van het skills lab binnen de faculteit Diergeneeskunde toont een aantal van dergelijke proefdiervrije methoden.
Sommige dieren kunnen wel gebruikt worden in de diergeneeskundige opleidingscontext. Het hanteren van dieren vereist immers enige oefening: zo leren studenten bij dieren een aantal basishandelingen, waarbij de nadruk niet alleen ligt op het correct uitvoeren van de handeling, maar ook op het inschatten van de mate van stress bij het dier en hoe daar gepast op in te spelen.
Bekwame omgang is bijvoorbeeld vereist om een zenuwachtig paard te kunnen behandelen. Studenten moeten de subtiele signalen van rust, onrust en stress goed kunnen ‘lezen’. Bovendien leren studenten voor wie dit in het kader van hun opleiding essentieel is, palperen: ze leren via de tastzin de positie en structuur bepalen van onder meer beenderen en oppervlakkige bloedvaten. Na maximaal gebruik van diermodellen worden hiervoor dus wel levende dieren gebruikt. Deze niet-invasieve handelingen worden overigens meegerekend in de jaarlijkse aantallen dierproeven.
Sommige, meer invasieve handelingen kunnen geoefend worden op bijvoorbeeld muizen die gedood werden omdat ze niet bruikbaar zijn voor proeven (bijvoorbeeld door een onbruikbaar fenotype). Kort na het doden oefenen studenten in de opleiding proefdierkunde injecties of bloedafnames. Zo verwerven zij de nodige deskundigheid, zonder dat dit bij levende of speciaal daartoe gekweekte of aangekochte dieren moet gebeuren.
Occasioneel worden aanvragen aan de Ethische Commissies gericht om menselijke cardiochirurgie of robotchirurgie te oefenen op proefdieren. Het gaat om terminale proeven op varkens in volledige verdoving – ze ontwaken niet meer na de proef. Door zulke oefeningen verbeteren chirurgen hun vaardigheden en expertise.