Welzijn bij proefdieren
Het gebruik van proefdieren in onderzoek, en onderwijs, waarvoor dit noodzakelijk is impliceert het huisvesten, soms ook het kweken, en het manipuleren van dieren. De UGent hecht veel belang aan het welzijn van de betrokken dieren. Met welzijn wordt de toestand van het dier bedoeld zoals ervaren door het dier.
Pijn en ander ongemak
Wanneer een dier nadeel ondervindt door huisvesting, een behandeling, of een andere omstandigheid, kan dit verschillende vormen aannemen. Ongemak kan bijvoorbeeld bestaan uit pijn, lijden, angst en/of blijvende fysieke of mentale schade.
De mate van ongemak is een belangrijke graadmeter bij dierproeven. Er bestaat expliciete wetgeving over. Niet élke behandeling wordt door de wet beschouwd als een dierproef. Zo is het ringen van vogels geen dierproef. De Belgische en Europese dierproefwetgeving kwalificeert dierproeven als die procedures die evenveel, of meer, ongemak berokkenen als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. Het inschatten, kwantificeren en vergelijken van ongemak is niet steeds eenvoudig. Er zijn immers de vele verschillende vormen van ongemak, waaronder naast pijn, lijden, angst en blijvende schade, ook jeuk, sociale inperking (denk aan groepsgrootte of groepssamenstelling), fysieke inperking (bijvoorbeeld de grootte van de huisvesting), fysiologische inperking (denk aan de impact van sommige onderzoeken op de voeding, of de impact van medicatie of ingrepen) en gedragsmatige inperking (bijvoorbeeld het gebrek aan controle door het dier, of de onvoorspelbaarheid van een situatie).
Welzijn op het vlak van huisvesting
Het grootste deel van de tijd spenderen proefdieren in de dierenverblijven. Die zijn zo goed als mogelijk gescheiden van de locaties waar proeven of andere handelingen gebeuren. Elke dag controleert een verzorger de verblijven. Regelmatig doet een dierenarts een bijkomende inspectieronde.
Binnen de verblijven tracht men zoveel mogelijk de inperking van mogelijkheden te voorkomen (bijvoorbeeld fysiologisch en ethologisch).
Behalve de verblijfsgrootte, waarbij indien mogelijk meer ruimte per individueel dier wordt voorzien dat wettelijk opgelegd, zijn bij sociale dieren ook de groepsgrootte en -samenstelling van belang. Zo zullen bijvoorbeeld muizen niet individueel gehuisvest worden. Wanneer zich echter een probleem voordoet (stel: een mannetje gedraagt zich agressief tegenover andere dieren), zal een dierenarts beslissen over eventuele verplaatsing of tijdelijke afzondering uit de groep. Ook wordt meer en meer aandacht geschonken aan preventie: zo leren verzorgers welke signalen muizen vertonen bij verschillende vormen van stress, zodat dit vroeger wordt opgemerkt. Zo kan dus vaker tijdig worden ingegrepen.
Naargelang de noden van de diersoort wordt andere verrijking voorzien: dit kan gaan van schuilhuisjes, nestmateriaal en knaagstokjes bij muizen over ‘speelgoed’ zoals ballen bij varkens tot eten dat bovenaan de kooi wordt aangeboden, zodat bijvoorbeeld ratten daar actief mee bezig zijn. De nadruk wordt gelegd op variatie, aangezien er (met uitzondering van voedselverrijking) snel gewenning kan optreden ten aanzien van verrijking.
Welzijn bij dierproeven
Een onderzoeker die een project wil opstarten waarbij dierproeven uitgevoerd zullen worden, moet vooraf en per proef de graad van het eventuele ongemak inschatten, trachten te minimaliseren, en verantwoorden bij de Ethische Commissie Dierproeven die dit aspect zwaar laat doorwegen bij de evaluatie van de aanvraag.
De pijnklasse of ernstgraad van een proef moet vooraf ingeschat en geargumenteerd worden. Na de proef wordt een verplichte retrospectieve analyse bij de Ethische Commissie Dierproeven ingediend. Het is dus niet in het voordeel van een onderzoeker om de ernstgraad te licht in te schatten.
Ernstgraden zijn ‘licht’, ‘matig’ en ‘ernstig’. De ernstgraden zijn in de Europese wetgeving gedefinieerd. Desondanks blijft het een eerder subjectieve inschatting vanuit het standpunt van de mens: het is niet eenvoudig de ervaring vanuit het perspectief van het dier in te schatten. Soms wordt, na overleg tussen de onderzoeker en de Ethische Commissie Dierproeven, de verwachte ernstgraad bijgesteld.
De Europese wetgeving definieert ook de aparte klasse ‘terminaal’, voor proeven waarbij een dier één enkele, terminale ingreep ondergaat onder algemene verdoving, waaruit het dier niet meer ontwaakt.
Er zijn ook beperkingen op het hergebruik van dieren, en de proefleider moet aantonen hoe het welzijn van de dieren zal gewaarborgd worden: namen van verantwoordelijken voor de follow-up van de dieren, criteria en eventueel gebruik van score-roosters, pijnstilling, conditionering, en dergelijk. Isolatie van dieren (bv. noodzakelijk bij elektro-encefalografie) moet gemotiveerd en beperkt worden. In België is het lot van proefdieren (of dieren die bedoeld waren om te gebruiken als proefdieren) geregeld door artikel 30 van het KB van 29 mei 2013, waarbij de Ethische Commissie toestemming kan geven om deze dieren vrij te geven voor adoptie, weer vrij te laten in hun habitat, of ze onder te brengen in een geschikte huisvesting. De voorwaarden zijn dat de gezondheid van het proefdier dit moet toelaten, dat er geen gevaar is voor volks- of diergezondheid of het milieu, en dat er maatregelen genomen zijn om het dierenwelzijn te waarborgen.
Verfijning: één van de drie V’s
Het verbeteren van de omstandigheden van dieren tijdens onderzoeken en daarbuiten, behoort tot één van de drie pijlers van het humane proefdieronderzoek: verfijning. Verfijning omvat alle methoden en verbeteringen die alle vormen van ongemak voorkomen of tot een minimum beperken, en het welzijn van de dieren optimaliseren.
Het dierenwelzijn gaat hier ook hand in hand met de objectieven van het onderzoek: het is immers bekend dat pijn en lijden gevolgen hebben voor het gedrag, de fysiologie en zelfs de immunologie van dieren. Zulke gevolgen zouden ook de wetenschappelijke resultaten kunnen beïnvloeden, wat uiteraard niet gewenst is.
Bij elke aanvraag voor proefdieronderzoek bij de bevoegde Ethische Commissie moet de onderzoeker dan ook toelichten welke inspanningen zullen worden gedaan om het ingeschatte mogelijke ongemak te minimaliseren.
Enkele voorbeelden van verfijning zijn:
- het zodanig inrichten van huisvesting dat soortspecifiek gedrag, vooral datgene waartoe het dier inherent sterk gemotiveerd is, tot uiting kan komen (bijvoorbeeld, nestvorming bij muizen)
- het gebruik van passende verdoving en pijnstilling om de pijn tot een minimum te beperken
- het gebruik van leerprocessen om bij proefdieren stress te reduceren bij interactie met de mens en tijdens procedures, bijvoorbeeld de aanwezigheid en/of handelingen van de mens associëren met voedselbeloningen, dieren trainen om in ruil voor beloningen bepaald gewenst gedrag te vertonen zoals op de weegschaal gaan staan (als alternatief voor het optillen van dieren). Aangezien dit vaak tijdsintensieve initiatieven zijn, worden deze het vaakst gebruikt bij dieren die langere tijd als proefdier gehouden worden.