Interview met Julie Carlier over IDC Ghent Centre for Global Studies
Het is veel zinvoller mensen met elkaar in contact te brengen op een open ended manier, dan enkel op het einde van je onderzoek eens te gaan communiceren over wat je hebt gevonden.
Julie Carlier is sinds de oprichting ervan in 2013, coördinator van het Ghent Centre for Global Studies.
Het consortium dat je coördineert heet Ghent Centre for Global Studies. Wat moeten we ons voorstellen bij global studies?
Julie Carlier: “Met global studies bedoelen we de kritische studie van globalisering. We hebben daarbij vooral aandacht voor de relatie en wisselwerking tussen lokale en globale processen. Vaak zien mensen globalisering als iets dat zich boven onze hoofden afspeelt en waar we geen invloed op hebben, maar dat hoeft niet zo te zijn. Ook globale processen worden lokaal geproduceerd en hebben op hun beurt invloed op lokale processen. Denk bijvoorbeeld aan de internationale financiële markten. Die lijken abstract en ongrijpbaar, maar worden in feite gemaakt door mensen op specifieke plaatsen zoals Wall Street of the City in London. Ons centrum heeft vooral aandacht voor de interactie tussen economische, politieke, sociale en culturele globalisering als een proces van “world-making.”
Kan je dat nog wat concreter maken?
Julie Carlier: “We werken eigenlijk op de typische mondiale uitdagingen: fair trade en economische ongelijkheid, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en landrechten, klimaatrechtvaardigheid, migratie, democratisch burgerschap, … We bekijken die in relatie tot lokale processen, maar ook in de traditie van critical social theory. Die onderzoekt hoe macht en machtsrelaties onze wereld vormgeven. Heel belangrijk daarbij is dat in die kritische traditie het onderzoek ook altijd gekoppeld is aan een maatschappelijk engagement om bij te dragen aan meer gelijkheid en rechtvaardigheid. Vanuit diezelfde motivatie gaan we nu ook het gesprek aan over de dekolonisering van de kennis die we produceren en de maatschappij waarin we leven.”
Welke onderzoekers zitten in jullie consortium? Zijn daar bekende namen bij?
Julie Carlier: “Dat is heel gevarieerd. We hebben historici, politieke wetenschappers uit EU-, internationale en conflict- en ontwikkelingsstudies, sociologen, economen, mensenrechten- en migratiewetenschappers … In totaal bestaan we uit tien onderzoeksgroepen uit zes faculteiten. De hoofdpromotor of woordvoerder van het consortium is Koen Vlassenroot (van de vakgroep Conflict- en Ontwikkelingsstudies). Daarnaast zullen mensen wellicht ook Sami Zemni kennen, en Eva Brems, of Ilse Derluyn. In feite teren we minder op de grote namen en de senior professors dan op de energie, de ambitie en het engagement van jongere professoren, postdocs en doctoraatsstudenten. Er zijn heel veel dynamische onderzoekers bij ons aan de slag, die op heel creatieve manieren aan onderzoek doen, en hun onderzoek sowieso koppelen aan maatschappelijke impact. Zo waren er drie PhD-studenten (uit conflict- en ontwikkelingsstudies, geschiedenis en de interculturele pedagogie) die werkten met participatory video. Dat is een participatieve onderzoeksmethode die beeldmateriaal maakt in co-creatie met de mensen waar het onderzoek rond draait. De video’s genereren bronnenmateriaal voor hun onderzoek, maar zijn ook een manier voor die mensen om aandacht te vestigen op de problemen waar ze tegen strijden. Deze onderzoekers organiseerden in 2018 het eerste Participatory Video Festival in Gent. Dat heeft hen en de UGent internationaal op de kaart gezet, en was zo’n groot succes dat er nu een vervolg komt.”
En jij, hoe ben jij hier terechtgekomen?
Julie Carlier: “Er waren twee zaken die mij erg aantrokken in de job. Het eerste was het kritische, transnationale perspectief. Ik ben historica van opleiding en heb mijn doctoraat gemaakt over de transnationale geschiedenis van het feminisme in België. Ik had dus niet veel ‘mondiale’ ervaring an sich, maar zag wel raakvlakken tussen het transnationale perspectief in de geschiedenis, en de kritische mondiale benadering die de promotoren van Global Studies voorop stelden. Mijn collega bij de vakgroep geschiedenis, Eric Vanhaute, is een van de sterkhouders van het consortium en toen ik hem vroeg of ik wel het juiste profiel had voor deze functie, antwoordde hij me dat èlke kandidaat voor de vacature zich zou moeten inwerken, omdat niemand ervaring heeft met alle disciplines die hier aan bod komen. De tweede reden waarom ik solliciteerde was het maatschappelijke engagement. Al toen ik aan mijn doctoraat begon, wilde ik niet alleen over feminisme in het verleden werken, maar dat ook koppelen aan een engagement vandaag. Ik ben dan lid geworden van feministische leesgroepen, en ben actief geweest in Furia. In het Center for Global Studies kan ik dat engagement ook kwijt.”
Een van de doelstellingen van de IDC’s is maatschappelijke impact genereren. Hoe pakken jullie dat aan?
Julie Carlier: “Onze onderzoekers hebben heel veel contact met diverse stakeholders, werken samen met ngo’s, geven beleidsadviezen, … We plannen op dit moment bijvoorbeeld een ronde tafel met internationale experts als Jason Hickel van de London School of Economics, aansluitend op een doctoral school seminarie over ontwikkelingssamenwerking, waar we ngo’s, beleidsmakers en netwerken van activisten op uitnodigen om van gedachten te wisselen. Er zijn ook projecten gericht op heel concrete impact in het Gentse. Prof. Sami Zemni heeft bijvoorbeeld de Baillet-Latour leerstoel over Hedendaagse Islam. Op vraag van het onderwijsveld heeft hij in 2018 een “onderwijslab” opgezet rond conflicten van de wereld in de klas, Persona non grata, met workshops waarin de controversiële figuren als Zwarte Piet, Leopold II en Osama Bin Laden, als insteek golden om te zoeken naar manieren om koloniale geschiedenis en terrorisme kritisch te kunnen bespreken in de klas.”
We zoeken ook naar creatieve manieren om onze kennis te communiceren. Een nieuw pad is bijvoorbeeld samenwerking met de kunsten. Binnen een project van Koen Vlassenroot werd er gewerkt met cartoons en een van zijn onderzoekers werkt samen met een graphic novelist rond vluchtelingenkampen in Oeganda. Sommige onderzoeksgroepen of professoren werken ook regelmatig ‘in opdracht’. Bijvoorbeeld voor een ngo of een bepaald overheidsagentschap dat een onafhankelijke evaluatie wil van een specifiek beleid of input nodig heeft in de vorm van terreinkennis.
Het belangrijkst vind ik de voortdurende samenwerking met partners vanuit het idee dat je van elkaar kunt leren en elkaar kunt versterken. Het is veel zinvoller mensen met elkaar in contact te brengen op een open ended manier, dan enkel op het einde van je onderzoek eens te gaan communiceren over wat je hebt gevonden.”
Hoe ziet een typische dag als IDC-coördinator eruit? Wat vind je zelf het leukst om te doen?
Julie Carlier: “De beste dagen vind ik die waarop ik veel onderzoekers tegenkom. Dat is wat mij het meest een boost geeft, gewoon aan een collega vragen ‘Hoe is ‘t? Waar ben je mee bezig?’ Heel vaak komt die dan met iets af waarbij ik onmiddellijk denk ‘Ha, dan moeten wie die persoon ook eens contacteren.’ Of mensen komen zelf met ideeën voor nieuwe samenwerkingen. Die facilitatorrol vind ik sowieso het leukst. Ik overleg ook regelmatig met mijn collega IDC-coördinatoren voor gezamenlijke initiatieven en met DOZA – onder meer de EU-cel – rond onderzoeksbeleid. En volgende week ga ik naar de volgende bijeenkomst van het dekoloniseringstraject van de Stad Gent. Het minste wat je kan zeggen is dat het een erg afwisselende job is.”
Waarom is het belangrijk dat de UGent in maatschappelijke impact investeert?
Julie Carlier: “Omdat de universiteit sowieso een rol speelt in de wereld. Ofwel kan ze dan, zoals vele anderen doen, meegaan in een soort neoliberale logica waarin academici met elkaar in concurrentie gaan om het meest publicaties te hebben, die dan nog eens achter paywalls zitten, ontoegankelijk voor de rest van de samenleving. Ofwel kan ze proberen een kracht van positieve verandering te zijn in de maatschappij. Het is belangrijk dat een universiteit beseft dat ze sowieso een invloed heeft. Is ze zich daar te weinig bewust, dan zal ze heel vaak de bestaande ongelijke machtsverhoudingen reproduceren in plaats van tegen te gaan.
Ik merk ook dat onze beginnende PhD studenten allemaal de ambitie hebben om een verschil te maken, hoe klein ook. Zij willen geen onderzoek doen louter om het onderzoek. Alleen duwde het academisch model vroeger die ambities wat opzij, want je moest je focussen op al die publicaties. Als je meer maatschappelijke impact wil moet je als unief die publicatiedruk verminderen en tijd creëren voor mensen om met elkaar in gesprek te gaan, creatief te zijn, risico’s te nemen, met stakeholders te praten en onderzoek te ontwerpen dat een verschil kan maken.
De aanpassingen aan het loopbaanmodel van de UGent zijn, misschien zelfs nog meer dan de IDC’s, een belangrijke stap in de goede richting. Wat ook zou kunnen helpen is om ook naast de IDC’s zaaigeld te voorzien voor kleinere impactprojecten zoals het afwerken van een documentaire of het maken van een graphic novel. Of gewoon om brainstormsessies of samenwerkingen met partners buiten de academische wereld te organiseren, die dan niet per se gericht zijn op een specifiek nut, maar eerder op het elkaar versterken en het stellen van onderzoeksvragen waar die partners ook iets aan hebben.”
De UGent heeft haar vertrouwen in de IDC’s herbevestigd. Hoe kijk je naar de toekomst? Welke plannen hebben jullie nog?
Julie Carlier: “We willen heel graag verder werken rond dekolonisatie, niet alleen in onderzoek, maar zeker ook in het onderwijs. Met ons consortium staan we ook in voor het UGent partnerschap in de Erasmus Mundus Master Global Studies. Welke kennis geven we door aan onze internationale en lokale studenten? Hoe brengen we andere kritische perspectieven binnen? Mijn collega’s hebben gevraagd om een uitwisseling te organiseren over hoe we dat in de praktijk kunnen brengen. Onderwijs is trouwens een veel te vaak over het hoofd geziene pathway to impact.
Ook de samenwerking met de kunsten willen we verder uitbouwen. Wij hebben gemerkt dat heel de thematiek rond klimaatverandering, milieuproblematiek, maar vooral de combinatie met sociale en mondiale rechtvaardigheid, veel kunstenaars aanzet om daar kritisch werk over te maken. Zij zijn vaak geïnteresseerd in samenwerkingen. Op de triënnale in Brugge in 2018 hebben we bijvoorbeeld samen met een designcollectief – Rotor uit Brussel – een workshop georganiseerd met Anna Tsing, de vooraanstaande Amerikaanse antropologe, wiens werk zowel de kunstenaars als onze onderzoekers inspireert. Dat soort samenwerkingen zouden we graag nog vaker doen.”
Heb je nog een tip voor de toekomstige IDC-coördinatoren?
Julie Carlier: “Dat is een moeilijke vind ik, omdat elke IDC sowieso zijn eigen manier van werken ontwikkelt. Het is wel belangrijk dat je als coördinator een faciliterende rol kan opnemen. Het gaat vooral om mensen met elkaar in contact brengen, want je kan zelf niet dé expert zijn op alle terreinen waar je consortium in actief is. Je zoekt naar nieuwe mogelijkheden en samenwerkingen, je ondersteunt door meetings, seminaries of workshops te organiseren, of door onderzoeksvoorstellen na te lezen en suggesties te doen. Maar uiteindelijk is de grootste verdienste die van de onderzoekers zelf die besluiten er hun tijd in te investeren. Misschien is mijn tip vooral dat een IDC-coördinator naast een goede communicatiestrategie het best inzet op voldoende persoonlijke contacten, want daaruit komen de interessantste ideeën voort: of het nu onder de vorm van een workshop is, of tijdens een informele lunch of koffie.”