Sarah Anrijs over digitale exclusie en de welvaartsstaat in haar PhD: wat moeten we weten?

(06-02-2024) In maart 2023 verdedigde Sarah Anrijs haar doctoraatsonderzoek. Ze onderzocht 4 jaar lang digitale exclusie. Digitale ontwikkelingen volgen elkaar snel op, maar we moeten er rekening mee houden dat technologiegebruik niet voor iedereen evident is.

Bepaalde mensen zijn uitgesloten van sociale activiteiten en basisdiensten omdat deze gedigitaliseerd zijn. Doordat online dienstverlening vandaag prominenter aanwezig is, rijzen er vragen over welke implicaties dit heeft voor mensen die digitaal ‘niet mee’ zijn.

Wat is digitale exclusie?

Voor mij gaat dit over het feit dat bepaalde mensen geen voordelen kunnen halen uit het internet in een sterk gedigitaliseerde samenleving. Als jij jouw praktische noden zoals bankieren niet kan vervullen, omdat ze digitaal zijn, ben je digitaal uitgesloten.

Waarom is het belangrijk om onderzoek te doen naar digitale exclusie?

Om een bewustzijn te creëren dat digitaal ‘niet mee zijn’ niet alleen een probleem is bij stereotype groepen zoals ouderen of mensen in armoede, maar eigenlijk bij iedereen kan voorkomen, zoals ook bij jongeren of hoogopgeleiden. Denk maar aan zelfstandigen die plots digitale toepassingen moeten gebruiken in hun job en geen directe collega’s hebben om hulp aan te vragen, of jongeren die voor het eerst een online sollicitatieplatform of tax-on-web moeten gebruiken.

Door de COVID-19 pandemie en het fenomeen van telewerken, is aan het licht gekomen dat ook niet-cliché groepen digitale exclusie en moeilijkheden ervaren.

Wat zijn de belangrijkste conclusies uit jouw onderzoek?

Eerst en vooral wilde ik een korte en heldere vragenlijst ontwikkelen om digitale exclusie te kunnen meten. In die vragenlijst peilde ik naar de mate waarin iemand via het internet 12 praktische basisnoden kan vervullen. Kan iemand een online bankoverschrijving doen, een doktersafspraak maken, een ticket voor het openbaar vervoer zoeken, informatie over energiecontracten vinden, enzoverder.

De vragenlijst bleek een valide en eenvoudige manier te zijn om inzicht te krijgen in digitale exclusie. In de steekproef gaf 15% van de respondenten aan 6 of meer basisnoden niet te kunnen vervullen, deze groep beschouwden we als digitaal uitgesloten.

De tweede vaststelling is dat digitale exclusie voorkomt binnen uiteenlopende sociale groepen, van lang- tot kortgeschoolden, jong tot oud, mensen met een laag tot hoog inkomen enzoverder. Ten derde toonde mijn onderzoek aan dat voldoende internettoegang (zowel in toestellen als internetabonnement) en internetvaardigheden belangrijkere voorspellers zijn om ‘digitaal mee te zijn’ dan het behoren tot een bepaalde sociale groep.

Welke factoren verklaren digitale exclusie?

De belangrijkste zijn: hebben van internetvaardigheden en toegang. Ook de frequentie in internetgebruik en eerder gebruikservaring met specifieke toepassingen spelen een rol. Interessant is dat inkomen en opleiding een verklarende waarde hebben, ook nadat er gecontroleerd was op de digitale toegang, vaardigheden en eerder ervaring.

Wanneer twee mensen digitaal even vaardig zijn, heeft de persoon met een lagere sociaal-economische status meer moeilijkheden om essentiële noden te kunnen vervullen via het internet dan de persoon met een hogere sociaal-economische status. Sociale ongelijkheden werken dus ook door in de digitale wereld.

Hoe kan men de digitale moeilijkheden die mensen ervaren oplossen?

We moeten als maatschappij nadenken of het wel verantwoord is om basisdiensten zoals financiën en gezondheidszorg enkel digitaal aan te bieden wanneer blijkt dat niet iedereen deze even gemakkelijk kan gebruiken. Hier zou wetgeving kunnen komen die bepaalt dat publieke diensten, gezondheidsdiensten, diensten voor financiën en mobiliteit ook een offlinedienstverlening moeten aanbieden.

Daarnaast kunnen we natuurlijk ook blijven inzetten op internettoegang en digitale geletterdheid van burgers.

Wat was jouw algemene ervaring tijdens het uitvoeren van jouw doctoraat?

Voor mij ging dat allemaal heel snel. In het eerste jaar ben je vooral bezig met het opstellen van je onderzoek. Daarna heb ik empirische studies uitgevoerd in jaar twee en drie.

In het vierde jaar komt alles samen en stel je alles op punt voor de afronding van je doctoraat. Voor mij waren het vier leerrijke jaren en ik vond het zeer interessant om me intensief te kunnen verdiepen in dit onderwerp