Opiniestukken

2020
2019        
2017
2016
2015
2013
2011
2010
2008
2007

2020

Nee, het ligt niet aan 'hun cultuur'

Charlotte De Kock

Ook ons land moet onderzoeken of het coronavirus etnische minderheden harder treft. Charlotte De Kock doet enkele aanbevelingen om de verzameling van gegevens te verbeteren.

In de Verenigde Staten, Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk lopen mensen met een migratieachtergrond een hoger risico om te overlijden aan de gevolgen van covid-19 (DS 10 juli). In België hebben we daar geen zicht op. Ongelijkheden op het vlak van arbeid, wonen en onderwijs zijn goed gedocumenteerd, maar kennis over de gezondheid en de bijbehorende zorg hinkt achterop. Aangezien we wel weten dat veel deelgroepen met een migratieachtergond in ons land een lagere sociaal-economische status hebben, valt te verwachten dat ook hun gezondheid minder goed is.

Die beperkte kennis heeft veel te maken met het taboe dat rust op deze dataverzameling. Dat taboe vloeit onder meer voort uit de praktijken van de door nazi’s opgerichte Jodenraden in de jaren 40. Zij identificeerden Joden, die daarna gedeporteerd werden naar de nazi-concentratiekampen. Zij werden dus ‘anders behandeld’ (lees: vermoord) op basis van hun etnische achtergrond. De registratie van etniciteit en migratieachtergrond behoort dan ook tot de categorie ‘gevoelige data’ in nationale en Europese (privacy)wetgeving.

Spijtig genoeg falen ook wetenschappers (vooral in de VS) geregeld bij het ‘culturaliseren’ van onderzoeksresultaten. Ze verbinden vastgestelde verschillen verkeerdelijk aan etniciteit of cultuur. In de jaren 80 namen wetenschappers bijvoorbeeld aan dat het groeiende diabetesprobleem bij Australische inheemse bevolkingen genetische oorzaken had. Pas in 2000 bleken sociaal-economische factoren aan de bron te liggen. Toch blijft het ‘bijgeloof’ van genetische en ‘culturele’ oorzaken hardnekkig bestaan. Dichter bij huis speculeerden we over de ‘cultuur’ van Turkstalige covid-19-patiënten die in groten getale in Limburgse ziekenhuizen verbleven.

Cirkelredeneringen

In een recente studie over de drughulpverlening (Matremi) stelden we vast dat diensten over het hele land migratieachtergrond op een andere manier of niet registreren. Daardoor kunnen de gegevens hooguit op organisatieniveau en niet op regionaal of landelijk niveau vergeleken worden.

Belgische diensten gebruiken wel een Europees registratiesysteem (de ‘treatment demand indicator’), maar ook de gegevens uit dat systeem zijn moeilijk te analyseren. We formuleerden vijf aanbevelingen om de dataverzameling te verbeteren en om het taboe bespreekbaar te maken. Die gelden ook voor de bredere gezondheidszorg.

1. Etnische dataverzameling ligt gevoelig, maar is niet verboden. Tegenstanders stellen dat de privacywetgeving dat verbiedt, maar er zijn enkele belangrijke uitzonderingen. De GDPR stelt dat die gegevens verzameld kunnen worden in het kader van het algemeen belang, zoals de volksgezondheid.

Voorstanders stellen terecht dat de dataverzameling noodzakelijk is om te analyseren of iedereen gelijk behandeld wordt en om in te grijpen als dat niet zo is. In veel Europese privacywetgevingen, waaronder de Belgische, zijn de voorwaarden voor dit type dataverzameling onvoldoende uitgewerkt, stelde een Europees rapport in 2017 vast. Dat moet beter.

2. Het is noodzakelijk om correcte en haalbare indicatoren te kiezen. Nu gebruikt elke Europese lidstaat – net zoals Belgische diensten onderling – andere indicatoren om migratieachtergrond te registreren. Voor de drughulpverlening concludeerden we dat de consequente registratie van enkele eenvoudige indicatoren (zoals geboorteland, geboorteland moeder, moedertaal, thuistaal, derde taal) inzicht biedt in de situatie van mensen met een migratieachtergrond van de eerste en tweede generatie. De bevraagde mensen moeten ook de ruimte krijgen om informatie die niet in een hokje past zelf toe te voegen.

3. Om de oorzaken van verschillen te achterhalen en aan te pakken, moeten we ook andere indicatoren (zoals arbeidssituatie, onderwijsniveau, woonsituatie) registreren en analyseren. Dat voorkomt dat wetenschappers in cirkelredeneringen vervallen. Het is namelijk nooit zo dat een bestudeerde groep zonder meer zelf de oorzaak is van een vastgesteld verschil. Ook de Europese Gids voor het onderzoek naar gezondheidsnoden beveelt dat aan.

4. De verwerking van gezondheidsdata moet strikt anoniem gebeuren. Voor gegevensverzameling in de drughulpverlening suggereren we om een uniek identificatienummer te gebruiken, los van het rijksregisternummer. Dat zou de cliënt beschermen en historische analyses over diensten heen mogelijk maken. Bovendien moet in de hele gezondheidszorg het strikt onderscheid bewaakt worden tussen administratieve gegevens, (gezondheids)enquêtegegevens en gegevens voor de patiëntopvolging. Alleen administratieve en enquêtegegevens kunnen systematisch data bevatten die verband houden met de migratieachtergrond.

5. Een basisvoorwaarde is het do no harm-principe: dataverzameling mag niet in het nadeel van de bestudeerde doelgroep zijn. Dat principe is een van de basisvoorwaarden van elk onderzoek en de ethische code van elke onderzoeker. De reden voor dataverzameling moet duidelijk zijn en moet worden gecommuniceerd aan de doelgroepen. Individuen kunnen te allen tijde de toestemming weigeren. De wet op de patiëntenrechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, die voortvloeit uit de GDPR, moeten altijd worden gerespecteerd.

Ik ben blij dat er eindelijk aandacht is voor het verband tussen migratie, etniciteit en gezondheid. Als we nu ook in ons land de gezondheid van en het gebruik van diensten door mensen met een migratieachtergrond in kaart brengen, kan het beleid de juiste acties nemen.

 

De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt wel

Marthe Ongenaert

Op internationaal vlak is er een beweging naar het legaliseren van cannabis voor zowel medicinaal als recreatief gebruik. Er is een wereldwijde tendens om de repressieve benadering van de aanbodzijde van cannabis te laten varen. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid brengt de criminalisering van het cannabisaanbod veel problemen met zich mee, aangezien het in handen blijft van drugsdealers die binnen een illegale context opereren. De regulering van deze aanbodzijde kan deze problemen gedeeltelijk oplossen.

Bij de legalisering van cannabis moet een keuze worden gemaakt tussen verschillende beleidsopties. De optie van een commerciële markt voor de productie en verkoop van cannabis – de optie waarvoor in Canada en delen van de VS reeds is gekozen – is daar slechts één van. Beide uitersten van het spectrum van beleidsopties, een vrije legale markt en een strikt illegale markt voor cannabis, worden gecontroleerd door organisaties die voor de overheid moeilijk te controleren zijn, met de bijbehorende sociale en gezondheidskosten. Andere beleidsmodellen proberen deze negatieve gevolgen te beperken door middel van regulering vanuit de overheid.

People versus Profit

Een neoliberaal beleid, zoals het openstellen van de markt voor handel en wereldwijde investeringen, creëert mogelijkheden die de wereldwijde distributie van ongezonde, schadelijke producten door multinationals bevorderen. Commerciële bedrijven geven voorrang aan winstmaximalisatie, private belangen staan hier centraal.

Een effectief volksgezondheidsbeleid probeert in tegenstelling het evenwicht te bewaren tussen het bevorderen van de volksgezondheid van de burgers en het verminderen van het middelengebruik op een manier die de tekortkomingen van de commercialisering erkent.

Vanuit dit volksgezondheidsperspectief kan men zich bij de commercialisering van schadelijke producten, wat cannabis is, afvragen of dit wel het juiste reguleringsmodel is. Een commerciële markt voor roesmiddelen zal waarschijnlijk het gebruik ervan normaliseren en dus de vraag doen toenemen.

Lessen uit het verleden

De neveneffecten voor de volksgezondheid van het commercialiseren van schadelijke producten zijn in het verleden al aangetoond.

Eerder wetenschappelijk onderzoek naar de schadelijke bedrijfsactiviteiten van de tabaks- en alcohol- en farmaceutische industrie illustreert dit ruimschoots. Een neoliberaal reguleringsbeleid gebaseerd op een commerciële markt voor deze sectoren ging meermalig gepaard met wanpraktijken, voorbeelden hiervan zijn het financieren en beïnvloeden van wetenschappelijk onderzoek, lobbyen om schadelijke beleidsmaatregelen af te wenden en agressieve marketing van hun producten.

Het is duidelijk dat deze bedrijfspraktijken bij elk van deze industrieën kunnen voorkomen, rest de vraag of dit bij een vrijere commercialisering van de cannabismarkt ook
het geval zou zijn.

De cannabisindustrie: schadelijke bedrijfspraktijken aan de horizon?

De vier bedrijfssectoren (‘Big Tobacco’, ‘Big Alcohol’, ‘Big Pharma’ en ‘Big Weed’) zijn duidelijk in elkaar geïnteresseerd. De legale cannabisindustrie is the new kid on the block in dit rijtje, en voorziet de drie andere industrieën van talloze mogelijkheden om hun activiteiten uit te breiden. Zo zijn er drie multinationals die tabaksproducten produceren geïnteresseerd om sigaretten te verkopen die cannabis bevatten. Er is sprake van de oprichting van ‘Marlboro Greens’.

Ook alcoholbedrijven zien opportuniteiten om alcoholische dranken te verkopen die cannabisextracten bevatten. Zo heeft het Belgische bedrijf AB Inbev 50 miljoen dollar geïnvesteerd in het cannabisbedrijf Tilray. De farmaceutische industrie heeft voornamelijk linken met cannabisbedrijven die cannabis produceren
voor medische doeleinden.

De commercialisering van cannabis in bepaalde landen heeft gezorgd voor het ontstaan van een legale cannabisindustrie. Er ontstaan hechte banden tussen de cannabisindustrie en de tabaks-, alcohol- en farmaceutische industrie. Bedrijven en werknemers die in het verleden zich schuldig gemaakt hebben aan verschillende vormen van schadelijke bedrijfspraktijken investeren in deze opkomende industrie, wat kan betekenen dat deze praktijken ook overgenomen worden. Het is dus belangrijk dat we bij het reguleren van cannabis aandacht hebben voor de gevaren van wanpraktijken in een commercieel model voor de productie en verkoop van cannabis.

2019

Reguleren getuigt van een rationele benadering

Tom Decorte

Hoogleraar Criminologie

 

Op de website van De Morgen verscheen dit weekend een opiniestuk van Valerie Van Peel en Sophie De Wit, beide kamerleden voor de NV-A. Het is volgens hun evangelie waanzin om te beweren dat regulering een zinnig alternatief is voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Academici, politici en activisten die ijveren voor regulering zouden op zijn minst deze ‘eenvoudige waarheid’ moeten respecteren. Wie in de logica van de auteurs meestapt, moet dus ook geloven dat de strategie van de NV-A, de war on drugs, de enige ‘oplossing’ is die werkt.

De argumenten die de auteurs gebruiken om hun stelling te onderbouwen, zijn klassiekers in het soort van discours dat al vele decennia de repressieve aanpak van drugs moet ondersteunen. Bijna 200 landen hebben meer dan 50 jaar lang geprobeerd om illegale drugs onder controle te krijgen door vooral op criminalisering in te zetten. Als die strategie écht had gewerkt, dan zouden er ondertussen veel landen vooruitgang hebben geboekt. Maar de drugsmarkten zijn groter en gevaarlijker geworden: meer doden, zieken, criminaliteit, corruptie en geweld. In Antwerpen ondervinden ze dat de laatste jaren aan de lijve, maar wat baten kaars en bril, als de uil niet zien wil.

En toch houdt men bij de NV-A vast aan de typische argumenten. ‘De illegale cocaïnehandel is een miljardenbusiness die levens en gemeenschappen ontwricht’. Wisten we al. Maar men vergeet gemakshalve te vermelden dat het net het illegale karakter van de business is die haar zo winstgevend maakt, en keer op keer avonturiers en professionele criminelen aantrekt. Als 1 kilo cocaïne 200 tot 300 keer in prijs stijgt als ze getransporteerd wordt van het land van herkomst naar de Antwerpse haven, hoe wil men dan de handel in die kilo’s structureel ontwrichten? En hoe harder de repressie, hoe winstgevender het criminele verdienmodel dat Valerie Van Peel en Sophie De Wit zo verfoeien. Hoe kunnen we illegale drugs ooit onder controle krijgen, als drugstrafikanten dankzij ons wettelijk kader meer middelen en geld hebben dan de bestrijders?

‘Er bestaat ook een crimineel verdienmodel voor alcohol en (namaak)sigaretten’. Het moge duidelijk zijn dat het merendeel van de productie van en handel in alcohol en sigaretten in handen is van legale bedrijven en zakenlui, en slechts een kleine fractie in handen van criminele organisaties. Bij cocaïne en de andere illegaal gehouden drugs is dat de gehele markt. Niet dat ik zelf een grote fan ben van tabaksbedrijven en de alcoholindustrie (commercialisering is nooit een goed idee als het om roesmiddelen gaat), maar het zijn en blijven gewone zakenlui die je allerlei wetten en restricties kunt opleggen, en ter verantwoording kunt roepen als ze zich daar niet aan houden. De strafwet duwt de gehele markt ondergronds, en de kartellui kunnen maar zelden ter verantwoording worden geroepen. Zelfs vanuit de cel opereren ze verder, want ze zijn het criminele verdienmodel dat we hen bieden, bijzonder dankbaar. Als wij drugs gaan reguleren, wordt dit gebied juist oninteressanter voor illegale drugproducenten, in vergelijking met plekken waar men aan de war on drugs vasthoudt.

‘We zijn gebonden aan internationale verdragen, en de sleutels voor een verandering van koers liggen in internationale, of minstens Europese handen.’ De dooddoener om elk debat over alternatieven stil te leggen, al jàren. Ten eerste snijdt het argument geen hout: ook vandaag verschilt het drugbeleid van pakweg Zweden, Nederland, Frankrijk, België en Portugal heel erg veel. Ten tweede, het is net omdat de internationale verdragen elk debat lijken te verhinderen, en omdat een consensus tussen 200 landen op dat vlak nooit meer zal worden gevonden, dat individuele landen hun eigen koers zijn gaan varen. Uruguay, Canada, en meer dan 10 staten in de VS hebben cannabis gereguleerd ONDANKS de internationale verdragen. De komende jaren zullen steeds meer landen dat voorbeeld volgen.

 

‘Georganiseerde criminelen zullen niet de overstap maken naar de reguliere economie’. Historische studies leren ons iets anders: na het einde van de Drooglegging in de jaren ’20 in de VS (het verbod op alcohol) stapte één derde van de illegale alcoholproducenten over naar de reguliere alcoholeconomie. Eén derde stapte gewoon uit de business, en één derde bleef nog een tijd illegaal stoken. Natuurlijk, sommige professionele criminelen blijven in een of andere vorm van criminaliteit actief, ook als je drugs gaat reguleren. Dat is nu net een eigenschap van criminelen die van criminaliteit hun beroep maken: ze blijven criminele opportuniteiten uitbuiten. Zulke mensen moet je hoe dan ook bekampen, ook als je drugs gereguleerd hebt. Maar de kans is groot dat ze zich niet erg lang met drugs zullen blijven inlaten, want het criminele verdienmodel zal lang zo aantrekkelijk niet meer zijn, als vandaag de dag het geval is.

De voorvechters van de war on drugs verdedigen hun aanpak het makkelijkst als ze kunnen schermen met de aanpak van de criminele dealers, want wie kan niet instemmen met de strijd tegen georganiseerde criminaliteit? Maar ze vallen het snelst door de mand als ze hun aanpak moeten staven met uitspraken over gebruikers. Bart De Wever met de compleet van de pot gerukte term ‘yoga-snuivers’ – ik durf het in internationale academische kringen niet gebruiken als grap, uit vrees dat ze me geenszins grappig zullen vinden. En nu Valerie Van Peel en Sophie De Wit: ‘Het Belgische model verschilt in de praktijk niet erg veel van het veelgeprezen model in Portugal’. Is het bezit van kleine hoeveelheden drugs (eender welke drug) hier uit het strafrecht gehaald? Lees ik in de visieteksten van koepelorganisaties van drughulpverlening en –preventie niet keer op keer dat de huidige aanpak de hulpverlening aan problematische gebruikers eerder ondergraaft en doorkruist, in plaats van ze ondersteunt? Het Belgische model verschilt eindeloos van het veelgeprezen Portugese model. De waarheid mag ‘eenvoudig’ genoemd worden, maar haar argumenten moeten op hun objectiviteit worden getoetst.

Het is tijd om de decriminalisering van drugs te onderzoeken. Politici: richt een parlementaire werkgroep drugs op.

Steven Debbaut

Onze samenleving heeft nood aan een grondig debat over drugbeleid met input van experten ter zake. De oprichting van een parlementaire werkgroep drugs moet deel uitmaken van het nieuwe regeerakkoord.

De voorbij legislatuur was er veel te doen rond de uitdagingen die druggebruik en drughandel voor een samenleving genereren. Politie en justitie kregen de drughandel niet onder controle, in Antwerpen behaalden het Kali-team en het ‘stroomplan’ hun verhoopte successen niet, het alcoholgebruik bij jongeren steeg verontrustend, miljoenen euro’s zwart geld uit de drughandel worden gebruikt om ambtenaren te corrumperen of worden witgewassen in legale sectoren, in rechtszalen waren het vooral de kleine daders die zich moesten verantwoorden. In de periode van lopende zaken werden de leden van een cannabis social club - een goed bedoeld initiatief en alternatief voor de zwarte markt - veroordeeld, en gingen enkele scholen in Brasschaat aan de slag met speekseltesten voor leerlingen (een praktijk waarvan wetenschappelijk onderzoek aantoont dat het niet probleemoplossend werkt).

Het Belgische drugbeleid werd initieel ontwikkeld met het oog op het bereiken van eerbare doelen: een daling van het (problematisch) druggebruik, een daling van de schade bij individuen en de gemeenschap, minder criminaliteit en een betere gezondheid. De ruggengraat van ons drugbeleid is echter nog steeds de wet van 24 februari 1921 - de wet betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica. Deze hoogbejaarde drugwet werd af en toe bijgesteld via wetswijzigingen, koninklijke besluiten en richtlijnen, maar de essentie is al die tijd gebleven: elk gedrag dat met (illegale) drugs te maken heeft, wordt bestreden met een straf. Ondertussen is evenwel pijnlijk duidelijk geworden dat het recept van die drugwet - een repressieve tactiek - niet heeft gewerkt, erger nog, contraproductief is gebleken.

Dat hoeft niet te verbazen: er bestaat in de wetenschappelijke wereld een consensus dat repressie geen effectief middel is om de doelen zoals hierboven beschreven te behalen. Het loutere feit dat een aantal roesmiddelen zich in de illegaliteit bevindt, is een belangrijk pushfactor voor criminele ondernemers. Zolang de vraag naar drugs in de samenleving aanwezig blijft, is de effectiviteit van repressie per definitie beperkt door een niet te stuiten aanwas van gretige producenten en verdelers. Aangezien het aanbod van drugs dankzij de illegaliteit buitengewoon winstgevend is, beschikken de aanbieders over grote financiële middelen waarmee ze hun activiteiten meer gesofisticeerd kunnen verbergen, of zich door omkoping en corruptie aan repressie kunnen onttrekken.

Een drugbeleid gestoeld op het strafrecht is niet alleen inefficiënt, het werkt ook contraproductief. Zo vormt het een hindernis voor het tijdig detecteren van problematische vormen van roesmiddelengebruik bij jongeren. Uit schrik voor negatieve reacties, een sociaal stigma, conflicten of bestraffing, wordt het gebruik van (illegale) drugs voor ouders, familieleden en leraren veelal verborgen gehouden. Een repressief beleid heeft ook weinig tot geen aandacht voor de onderliggende voedingsbodem van problematisch gebruik. Die voedingsbodem is te vinden bij armoede en sociale uitsluiting en/of persoonlijke problemen en trauma’s.

In 2001 decriminaliseerde Portugal alle drugbezit voor persoonlijk gebruik. Niemand wordt in dat land politioneel of strafrechtelijk opgevolgd voor het gebruiken van drugs. In de laatste vijftien jaar werd in Portugal geen significante stijging van recreatief druggebruik vastgesteld. Sterker nog: sinds de decriminalisering werden net positieve evoluties waargenomen. Er was een daling van problematisch gebruik, van infecties met HIV en Hepatitis C, én van het aantal sterfgevallen door overdosissen en druggerelateerde criminaliteit. In Nederland kan men vrij cannabis kopen in coffeeshops. Toch zit Nederland volgens de laatste cijfers van 2016 van het Europees Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) in de middenmoot van Europese landen op het vlak van cannabisgebruik.

In Frankrijk en Italië, waar geen legale toegang tot cannabis bestaat, ligt het gebruik noemenswaardig hoger. Er is dus geen eenduidige correlatie tussen decriminalisering of regulering en een stijging van gebruik.

Naast de feitelijke mislukking en de contraproductieve effecten van een repressief drugbeleid, lijkt het anno 2019 ook tijd om kritisch te kijken naar de onderliggende morele legitimiteit. Is het overheidspaternalisme om het gebruik van bepaalde roesmiddelen te criminaliseren vandaag de dag nog te verantwoorden? Recreatief druggebruik door een volwassen, goed ingelicht (over de risico’s) individu lijkt perfect aan te sluiten bij een zelfbeschikkingsrecht over eigen lichaam en geest. Het blijft dan wel een thema voor een doordacht gezondheidsbeleid, maar niet langer voor een justitieel beleid. Er kunnen allerlei andere manieren dan ‘straffen’ bedacht worden om druggebruik te ontraden en te reguleren, zoals het voorzien van leeftijdsgrenzen, het heffen van taxen om de prijs op te voeren, het organiseren van gerichte preventie, het voorzien van algemene educatie etc. En het spreekt voor zich dat het gebruik van gelegaliseerde drugs alsnog gecriminaliseerd kan en moet worden onder bepaalde omstandigheden, zoals het combineren van druggebruik en autorijden.

Intussen blijven we kampen met wachtlijsten in de gespecialiseerde drughulpverlening, gaat slechts een fractie van de overheidsuitgaven inzake drugs naar preventie, zetten we niet in op harm reduction zoals het testen van pillen en blijven we een artificieel onderscheid hanteren tussen ‘drugs’ en ‘alcohol en tabak’, terwijl het allemaal risicovolle roesmiddelen zijn waarrond we een coherent en consistent beleid zouden moeten ontwikkelen.

Hoog tijd om ons drugbeleid op basis van de recente wetenschappelijke inzichten te moderniseren. Een parlementaire werkgroep drugs vormt daarvoor de ideale hefboom.

 

Steven Debbaut is criminoloog aan de UGent en woordvoerder van de burgerbeweging SMART on Drugs.

Oprichters/experten bij SMART on Drugs zijn: Herman Wolf, Tino Ruyters, Jan De Smet, Cis Dewaele, Cathy Matheï, Frédérique Bawin, Tonny Van Montfoort, Michelle Van Impe, Pascal Tuteleers, Ruben Kramer, Luc Martens, Charisse Segers, Tijl Meheus, Joos Bonte, Tom Decorte, Steven Debbaut, Erwin Daenen en Tessa Windelinckx.

Oudste cannabis social club van het land veroordeeld: schandalige rechtspraak

Tom Decorte

Een cannabisclub presenteert zich als een vereniging zonder winstoogmerk, die cannabis teelt en verdeelt onder geregistreerde en meerderjarige leden. Ze verkoopt geen cannabis aan toeristen, buitenstaanders, of minderjarigen. Ze verzorgt de plant van de leden, die na de oogst hun wiet (voor eigen gebruik) kunnen ophalen. Op die manier willen cannabis social clubs een valabel alternatief voor een volledig zwarte en criminele cannabismarkt zijn.

Donderdag kregen de leden van de oudste cannabisclub van het land, Trekt uw Plan(t), celstraffen tot 20 maanden en boetes van duizenden euro’s. Over de grond van het dossier wensen wij niet te oordelen, maar dit proces roept ernstige vragen op.

Cannabisclubs zijn in Uruguay een wettelijk gereguleerd kanaal om cannabis aan te schaffen. Ze functioneren er onder toezicht van de overheid. Zo werd de hele handelsketen controleerbaar, en kwam een einde aan de stigmatisering van cannabisgebruikers. In Europa zijn de clubs nog niet wettelijk gereguleerd, maar in Spanje alleen – waar het non-profit model ontstond – zijn er bijna 1.000 cannabisverenigingen. Regionale parlementen in Catalonië, Baskenland en Navarro regelden het fenomeen met wetten, maar in Madrid vond men dat de regio’s die bevoegdheid niet hadden. Er zijn clubs in minstens 12 Europese landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Italië, én dus ook bij ons. Ook in België werd in het verleden – o.m. door wijlen Brice De Ruyver – tevergeefs de gereguleerde vorm van cannabisclubs naar voor geschoven als een werkbaar alternatief voor de zwarte markt.

De meeste clubs bieden een alternatief voor de criminele markt, en om dat duidelijk te maken zijn ze behoorlijk transparant. Ze registreren zich officieel in het staatsblad als een vzw, ze beheren openlijk een website, bieden inzage in hun boekhouding, organiseren openbare manifestaties, én proberen in gesprek te gaan met de lokale overheden. Ook Trekt uw Plant trachtte te praten met de Antwerpse burgemeester en de lokale politie, en geeft al sinds 2006 interviews aan de pers. Echte maffioso trachten op andere manieren politici voor zich te winnen, of zoeken niet de persaandacht en het publieke debat op. Die hanteren een ander business model.

Het gerechtelijk onderzoek naar deze vereniging nam jaren in beslag, en ging gepaard met telefoontaps, huiszoekingen en maandenlange observaties. Wie zich realiseert hoeveel manuren en middelen werden ingezet om een vzw te kunnen vervolgen, kan niet anders dan zich vragen te stellen bij de proportionaliteit van deze aanpak. De beklaagden zijn niet het soort onderwereldfiguren dat veel te lang ongestraft rondliep. Is dit een symbooldossier dat moet dienen om het nieuwe zero tolerance-discours in Antwerpen, kracht bij te zetten? De war on drugs, dus ook on cannabis, objectief gezien minder schadelijk dan alcohol of nicotine. Dus toch een oorlog tegen gebruikers.

De Belgische drugswetgeving is een ondoorzichtig kluwen, zeker m.b.t. cannabis. Van redelijke burgers kan men niet verwachten dat ze als volleerde juristen inzicht krijgen in het kafkaiaanse apparaat van wetten, Koninklijke Besluiten, en omzendbrieven van het College van Procureurs-Generaal. Jongeren, ouders en terreindeskundigen begrijpen amper nog wat mag en niet mag – velen denken zelfs dat cannabis op een of andere manier ‘legaal’ is. Cannabis wordt al naargelang van het gerechtelijk arrondissement wel of niet bestraft, met rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid tot gevolg. In andere rechtszaken tegen cannabisclubs onderkende de rechter wél dat redelijke burgers in zo’n context de indruk kunnen krijgen dat iets geoorloofd was, en dat hen daarom geen schuld kon worden aangewreven. Het Belgische gedoogmodel – dat voortdurend hinkt op vervolgen en gedogen - leidt tot complete chaos.

Het meest schrijnende is dat beleidsmakers het debat ten gronde over het falen van ons drugsbeleid uit de weg gaan om electorale en moreel gekleurde redenen, en daarmee de boel de boel laten. Met het verdwijnen van de cannabisclubs en het uitblijven van een fundamenteel debat, keren we gewoon terug naar de orde van de dag: cannabis is overal, in een vervuilde en gevaarlijker vorm dan voorheen, met alle gevolgen van dien voor jongeren en kwetsbare groepen die niét worden beschermd. Terwijl daar nodeloos slachtoffers blijven vallen, renteniert de criminele ondernemer. De medicinale en recreatieve gebruikers die via de club cannabis van betrouwbare kwaliteit betrokken, zijn voortaan weer aangewezen op een illegaal en crimineel circuit. Zij die over een redelijk alternatief wilden praten, krijgen nu een strafblad en een immense boete cadeau.

Infantiel, een ander woord voor de reactie van Pieter De Crem op het voorstel van Elio Di Rupo om cannabis te legaliseren schiet ons niet meteen te binnen.

Tom Decorte & Steven Debbaut

CD&V minister Pieter De Crem stelt op 14 mei in ‘Kies 19’ op Radio 1 dat: “hij hoopt dat de voorzitter van de PS zelf niet geblowd had op het moment dat hij het voorstel lanceerde om cannabis in ons land te legaliseren”.

Die reactie is intriest om twee redenen.

Ten eerste is het voorstel van Elio Di Rupo een grondig inhoudelijk debat waard. Ons huidig drugsbeleid, en dus ook het cannabisbeleid, is nog steeds gestoeld op het criminaliseren van druggebruik. Het gaat uit van de veronderstelling dat verbieden en bestraffen zal leiden tot een daling van het gebruik en van eventuele maatschappelijke schade daaraan verbonden. Het tegendeel is echter waar. Het cannabisgebruik neemt niet af, en de ‘war on drugs’ slaagt er niet in de cannabismarkt structureel te ontwrichten. Legaliseren van cannabis kan net het antwoord zijn dat het voorgaande wél realiseert. Legaliseren is immers ook reguleren en dat betekent een beleid ontwikkelen met duidelijke restricties (zoals een minimumleeftijd, een verbod op reclame, etc.). Wij zijn voorstander van een non-profit model waarbij de productie en verkoop gereguleerd en gecontroleerd wordt door de overheid. Reguleren houdt dus net het onder controle krijgen van druggebruik en -handel in en laat onder meer kwaliteitscontrole toe. Het cannabisbeleid zoals wij het nu kennen, geeft al die controle juist op. Alles gebeurt onder de radar, met alle gevolgen van dien: stigmatisering van gebruikers (waarvan de grote meerderheid recreatieve gebruikers zijn), gevaarlijke producten op de markt (o.a. een te hoog THC- gehalte), verkoop aan minderjarigen en een crimineel circuit waar gigantische bedragen circuleren.

Ten tweede gebruikt mijnheer De Crem een argument ‘ad hominem’: hij valt de autoriteit van  de opponent aan door te suggereren dat mijnheer Di Rupo zelf misschien cannabis gebruikt. Hecht De Crem meer waarde aan hoe de politieke tegenstander gepercipieerd wordt, dan aan diens inhoudelijke argumenten? Als onze toekomst in handen ligt van dit type politici (voor de goede orde, van welke politieke familie dan ook), dan moeten we geen rationeel en inhoudelijk debat verwachten, niet rond dit thema, en niet rond andere belangrijke maatschappelijke problemen. Het is dit soort reacties, dat ervoor zorgt dat het maatschappelijke denken rond een gevoelig thema als drugsbeleid compleet tot stilstand komt. Een zulke verkleutering van het publieke debat voedt de afkeer van het publiek voor politici. Het cannabisfenomeen (en bij uitbreiding alle middelengebruik en –misbruik) is een ernstig maatschappelijk gegeven, veel burgers komen er mee in aanraking, ook soms op een erg pijnlijke en problematische manier. Op die uitdaging en het onderbouwde voorstel van een politieke tegenstrever hoort een politicus met dossierkennis en sérieux te reageren. Mijnheer De Crem vindt zichzelf misschien ad rem en grappig, wij vinden hem eerder getuigen van verregaande oppervlakkigheid.

Pleidooi voor een parlementaire werkgroep drugs die ons drugbeleid moderniseert

Tom Decorte, Frédérique Bawin, Steven Debbaut & Herman Wolf

Op 24 februari 1921 – zondag precies 98 jaar geleden - werd de Wet betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica van kracht. Die basiswet vormt tot op de dag van vandaag de ruggengraat van het Belgische drugbeleid. De drugwet is de afgelopen 100 jaar weliswaar af en toe wat bijgesteld via wetswijzigingen, koninklijke besluiten en richtlijnen, maar de essentie is al die tijd gebleven: elk gedrag dat met (illegale) drugs te maken heeft, moet worden bestreden door bestraffing.

In het licht van de beperkte wetenschappelijke kennis een eeuw geleden is het enigszins begrijpelijk dat de architecten van de toenmalige wet geloofden in het concept van de totale uitroeiing van de drugproductie en het druggebruik. Het Belgische drugbeleid werd initieel ontwikkeld en geïmplementeerd met het oog op het bereiken van eerbare doelstellingen, zoals een daling van het (problematisch) druggebruik, en van de schade bij individuen en de gemeenschap: minder criminaliteit en een betere gezondheid. Ondertussen is evenwel pijnlijk duidelijk geworden dat het recept dat in de drugwet van 1921 werd vastgelegd – een repressieve tactiek – niet heeft gewerkt; erger nog: contraproductief is gebleken.

De wetenschappelijke inzichten en ervaringen die sindsdien werden opgebouwd, kunnen 98 jaar later niet meer worden genegeerd. En toch stellen we vast dat ons drugbeleid en de bestrijdingsstrategieën op alle beleidsniveaus nog te vaak door ideologische perspectieven, morele overtuigingen of politiek voordeel worden aangestuurd. Het Belgische drugbeleid is in vele bedjes ziek.

De Belgische overheid vertrekt nog steeds – en mogelijk meer dan ooit: cf. the war on drugs - vanuit de veronderstelling dat verbieden en bestraffen zal leiden tot een daling van het druggebruik en van eventuele maatschappelijke schade daaraan verbonden. Terwijl wereldwijd het inzicht is gegroeid dat die tactieken in de strijd tegen drugs de winstmarge en macht van criminelen doen toenemen. De ‘successen’ in de strijd tegen drugs worden “bewezen” met het aantal arrestaties, processen-verbaal en boetes, met het aantal opgerolde plantages, productielabo’s of ontmaskerde drugbendes, met nieuwe recordvangsten of strengere straffen. Allemaal indicatoren die politiële en gerechtelijke activiteit weerspiegelen, en ons dus louter iets vertellen over hoeveel inspanningen we doen, maar niet  staven of we succesvol zijn geweest in het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van de bevolking.

En ondertussen blijven we kampen met wachtlijsten in de gespecialiseerde drughulpverlening. Slechts een fractie van de overheidsuitgaven inzake drugs gaat naar preventie. Van een goed uitgerolde drughulpverlening in de gevangenis is geen sprake. Er is een medisch gesuperviseerde gebruiksruimte in Luik op initiatief van de burgemeester (wereldwijd zijn zulke projecten wetenschappelijk erg positief geëvalueerd), maar de huidige drugwet laat dat eigenlijk niet toe (het verschaffen van een lokaal is strafbaar), en dus riskeren de personeelsleden die er werken technisch gezien juridische vervolging.  En we blijven een artificieel onderscheid hanteren tussen ‘drugs’ en ‘alcohol en tabak’, terwijl het allemaal risicovolle roesmiddelen zijn, waarrond we een coherent en consistent roesmiddelenbeleid zouden moeten ontwikkelen. Nee hoor, een alcoholplan die naam waardig hebben we niet. Alle internationale barrières voor het uitrollen van een volwaardig systeem voor medicinale cannabis zijn weggevallen, maar in België is toegang tot dit type medicijnen nog geen basisrecht. Er is een wetsvoorstel, maar nog geen politieke meerderheid.

 In 1996 heeft een Parlementaire Werkgroep Drugs na een grondig traject een resem aanbevelingen voor het drugbeleid uitgewerkt. Het merendeel van de aanbevelingen is nooit verwezenlijkt. In het kader van het Federaal Onderzoeksprogramma Drugs zijn al tientallen wetenschappelijke studies gefinancierd, maar welke aanbevelingen werden door de beleidsmakers ernstig genomen? Het is dus hoog tijd om ons drugbeleid op basis van de moderne wetenschappelijke inzichten te moderniseren. Sommige politici alludeerden er wel op, maar wanneer komt die parlementaire werkgroep er nu die ons drugbeleid zal actualiseren?! Is het probleem niet dringend genoeg? Houden politici liever oogkleppen op? Blijven ze kiezen voor electorale veiligheid in plaats van een rationeel en doordacht beleid uit te werken?  Zullen we een treurige 100ste verjaardag van een achterhaalde strafwet mogen vieren?

Waarom wetenschappers meestal mannen zijn

Charlotte De Kock

Tot onze ontzetting zagen we hoe Jeff Hoeyberghs het auditorium op Campus Blandijn op vraag van de studentenvereniging Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) gebruikte om zijn ideeën over ongelijkheden in de samenleving ‘onversneden’ te verkondigen aan de studenten (DS 10 december)
(https://www.standaard.be/cnt/dmf20191209_04758867). Veel van wat hij daar zei, past niet in de visie op diversiteit van de UGent. Bovendien schoffeert hij onze instelling door studenten wijs te maken dat ‘wetenschappers ook meestal mannen zijn [want] bij vrouwen komen daar altijd emoties tussen’.

Wij willen vanuit onder meer de facultaire diversiteitsteams duidelijk stellen dat wij samen actief werken aan een progressief gender sensitief beleid, dat wij meer vrouwen in het professorenkorps willen en dat we vrouwelijke studenten, net als alle andere, willen helpen om kansen te grijpen en te krijgen binnen en buiten onze universiteit.

In 2005 werd het UGender-project opgestart, waarbij de man-vrouwsituatie aan de UGent werd onderzocht. Daaruit bleek dat vrouwen in bepaalde vakgebieden ondervertegenwoordigd waren (en zijn) in het professorenkorps, vooral in de categorieën hoog leraar en gewoon hoogleraar (nu gaat het om respectievelijk 23,8
procent en 12,4 procent).

Onze universiteit erkent dat ze in het verleden onvoldoende heeft ingezet op gendergelijkheid in het professorenkorps. De visietekst ‘Diversiteit aan de UGent’ vormt het uitgangspunt voor de beleidsacties en stelt onder meer dat ‘UGent een instellingscultuur heeft die de in de maatschappij aanwezige superdiversiteit
faciliteert (…), het draagvlak voor diversiteit vergroot en de uitvoering van een geïntegreerd en inclusief diversiteitsbeleid faciliteert’.

We willen er ook op wijzen dat 57 procent van onze studenten populatie in het academiejaar 2018-2019 bestond uit vrouwen en dat we hen actief ondersteunen om naar de onderzoekswereld door te stromen. Want, hoewel onze studenten- en onderzoekerspopulatie vervrouwelijkt, is dit nog steeds onvoldoende het geval in het professoren korps.

Een debat over genderongelijkheden in de samenleving en het wetenschappelijke onderzoek dat daarover bestaat? Ja, graag. Maar seksistische en racistische onwaarheden die de rechten van vrouwen schaden, zijn niet welkom in onze auditoria.

 

2017

   Waarom ik grote moeite heb met Pano-reportage over Antwerpse War on drugs

Charlotte De Kock, doctoraatsstudent, Universiteit Gent

De Pano-aflevering over de Antwerpse War on Drugs blijft reactie uitlokken. Met boeiende bijdragen, voor en tegen. Maar de aflevering waarmee het debat begon, is blijven hangen. Het discours was ronduit zorgwekkend.

Een reportage openen met "Bijna alle Marokkaanse gezinnen hebben ofwel een vader ofwel een zoon in de gevangenis" en afsluiten met de Antwerps burgemeester die omfloerst stelt dat “bepaalde ouders” in “bepaalde wijken” onvoldoende “ouderlijke vermogens” hebben, schoffeert. Mensen die dagelijks bezig zijn met de analyse van druggerelateerde fenomenen, het ontrafelen van probleemgebruik en het genuanceerd theoretiseren over cultuur: ik heb ze in Pano niet gehoord. Diverse personen met een Marokkaanse migratieachtergrond en diverse types gebruikers evenmin. Voor mij bleef het van begin tot eind onduidelijk waar de reportage over ging. Er werd verwezen naar druggerelateerde criminaliteitscijfers, drugs en Antwerpse Marokkanen maar op geen enkel moment kwam er duiding bij deze begrippen.

 Laten we die oefening toch even maken en beginnen bij het begin: druggerelateerde criminaliteit. In België is bijzonder weinig geweten over wat druggerelateerde criminaliteit inhoudt. Bij het opmaken van een proces verbaal, registreert de politie of een delict ‘iets’ met drugs te maken heeft . Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugverslaving (EMCDDA) opperde al in 2007 dat we best een onderscheid maken tussen misdaad onder invloed van drugs (‘psycho-farmacologisch delict’), kleine misdaad om in drugs te kunnen voorzien (‘economisch-compulsief delict’) en systemische criminaliteit die grootschalige drugmarkten in stand houdt.

De genoemde vormen van druggerelateerde criminaliteit worden best op verschillende manieren geregistreerd en aangepakt: een importeur in de Antwerpse haven is niet hetzelfde als een relschopper die misschien ooit eens onder invloed is geweest van drugs. Burgemeester De Wever lijkt nochtans te insinueren dat dit wel zo is, wanneer hij stelt dat 80% van de meerderjarige jonge relschoppers tijdens de Antwerpse oproer bij de politie gekend was met betrekking tot ‘druggerelateerde feiten’. Ik verduidelijk: er zijn in België weinig tot geen betrouwbare cijfers beschikbaar wat betreft ‘druggerelateerde criminaliteit’.

De documentaire schetst druggerelateerde criminaliteit in de haven van Antwerpen als structureel probleem. Zo geeft ze stem aan een terechte zorg, die ter plaatse leeft. Maar al snel worden verschillende concepten met elkaar verward. Kleine en grote dealers worden op een hoopje gegooid om "een ruige en vuile drugwereld" te borstelen. Rereatief gebruik, probleemgebruik of tijdelijk verhoogd gebruik worden niet van elkaar onderscheiden. 

Nochtans is dit wel relevant. Drugs zijn niet één pot nat. Vraag- en aanbodzijde zijn op een aantal vlakken verschillende vraagstukken die aangepaste antwoorden vergen. Yinnih Beels in Terzake (14/12) en Tom Decorte in De Zevende dag (17/12) hebben volgens de gangbare preventietheorie groot gelijk wanneer zij stellen dat er een goede balans moet zijn in een driesporenbeleid van preventie, hulpverlening en handhaving (en ik voeg er graag het vierde spoor van schadebeperking en dus substitutiebehandeling bij probleemgebruikers van heroïne aan toe). Wanneer De Wever het heeft over de drugdelicten van “de relschoppers”, weten we niet of hij het heeft over jongens die wat jointjes roken, die een gram aan een vriend verkochten of betrokken waren in grootschalige drugmarkten.

In de criminologische literatuur werd goed gedocumenteerd dat de relatie tussen drugs en criminaliteit zeer complex is en dat de twee niet per definitie aan elkaar gelinkt zijn. Het aanhalen van die ‘duidelijke’ link is vandaag nochtans wel bon ton bij enkele politici. Alex Stevens geeft in zijn analyse van het Brits drugbeleid terecht aan dat de ‘harde cijfers’ die ook in België gretig worden aangehaald grotendeels afhankelijk zijn van het gevoerde beleid ten aanzien van drugs en druggerelateerde criminaliteit (en uiteraard het al dan niet criminaliseren van verschillende types bezit en gebruik). Concreet: wanneer drugsbezit plots strafbaar wordt, of gewoon meer bestraft wordt, stijgen de cijfers.

En dan de laatste pot nat in de Pano-documentaire: de Antwerpse Marokkanen. Als cultuurwetenschapper in de criminologie kan ik niet anders dan te herhalen dat het type discours over ‘de Marokkaanse jeugd’ in deze rapportage tendentieus en niet onderbouwd is. In 2006 schreef criminologe Valérie Smet al in haar analyse van Marion Van Sans onderzoek naar criminaliteit onder Marokkaanse jongeren dat “het overmatig beklemtonen van de delinquentie van allochtone jongeren het debat geen goed doet en dat het eerder verdere stigmatisering in de hand werkt in plaats van de bestaande samenlevingsproblemen aan te pakken.”.

Men zou (luidkeels of niet) kunnen tegenwerpen dat links faalt door deze thema's te vermijden, en ik sluit mij daar gedeeltelijk bij aan. Toch blijf ik er bij dat het ten gronde vaak over sociale problemen gaat (als we het hebben over klein dealen) en dat het stigmatiseren van 'culturen' in deze een zeer gevaarlijk politiek instrument kan zijn en belangrijker, dat het niet onderbouwd is. De insteek van deze documentaire (dat hét om een cultureel probleem zou gaan) is simpelweg niet wetenschappelijk: de mogelijke gevolgen van sociale problemen, uitsluiting en de uiteenlopende redenen waarom mensen zich in misdaad bevorderende milieus begeven, zijn dat wel.

 

De N-VA oogst wat ze zaait met haar war on drugs in Antwerpen

Prof. Dr. Tom Decorte, hoogleraar criminologie, Universiteit Gent

M.Y. kreeg bij wijze van waarschuwing enkele dagen geleden een paar kogels door zijn benen gejaagd, terwijl hij in Schoten zijn hond uitliet. Het is minstens het zestiende schietincident in de regio Antwerpen dat de media haalt, en slechts het topje van de ijsberg: als professionele criminelen hun concurrenten doodsbedreigingen overbrengen (een kogelbrief of een kadaver voor de deur), mekaar bestelen, of iemand deskundig in elkaar timmeren, dan komen zulke feiten zelden aan het licht. De lijst met aanslagen met molotovcocktails, machinegeweren en uitgebrande voertuigen is onrustwekkend, maar weinigen schijnen zich vragen te stellen bij de werkelijke oorzaken.

De N-VA schrijft het geweld in de publieke ruimte toe aan kleine en grote oorlogen tussen verschillende bendes in ‘het zware drugsmilieu’, vooral de cocaïnesmokkelaars in de Antwerpse haven. In mei 2017 – na de beschieting van een woning in Berendrecht – heette het nog ‘geïsoleerde incidenten’, met een duidelijke link met Nederland, alsof het een geïmporteerd uitheems fenomeen betrof. Wie een oorzakelijk verband zag met de Antwerpse ‘war on drugs’, kende het dossier volgens de burgemeester niet. En dus schoof de oorlog nog hoger op het prioriteitenlijstje van de politie, en werden nog meer camera’s, patrouilles en manuren in de strijd gegooid.

Overal ter wereld zijn deskundigen inzake drugsbeleid het erover eens dat een ‘war on drugs’ niet werkt, budgettair op termijn niet vol te houden is, en de zaken alleen erger maakt. In 1999 startten Colombia en de VS een nooit geziene war on drugs met het zogenoemde Plan Colombia. Meer dan 9 miljard dollar werden in het leger en politie gepompt om de drugskartels te bestrijden. De balans jaren later: meer dan 220.000 doden (4 op 5 waren burgers), vooral bij reeds gemarginaliseerde bevolkingsgroepen, grootschalige schendingen van de mensenrechten, en vooral: een grotere verspreiding van de georganiseerde misdaad op het Zuid-Amerikaanse continent. De kartels zijn er machtiger dan ooit.

Natuurlijk, Antwerpen is Bogota niet. Het legertje politiemensen dat er wordt ingezet, is slechts een fractie van Plan Colombia. Maar het Antwerpse beleid oogst – weliswaar op kleinere schaal – wat het zaait. Hoe harder de repressieve aanpak, hoe vaker de opportunistische boefjes er de brui aan geven, en hoe groter het marktaandeel voor de échte beroepsmisdadigers, de harde jongens voor wie bestraffing een professioneel risico is dat in de drugsprijzen wordt verrekend. Drugshandel wordt onder die omstandigheden nog winstgevender en aantrekkelijker; de strijd met concurrenten bitsiger. De drieduizend dealertjes die werden opgepakt, zijn allang vervangen door andere garnalen of gingen weer aan de slag. Met de criminalisering van de Antwerpse cannabis social club Trekt uw Plant zijn enkele honderden cannabisgebruikers terug aangewezen op de zwarte markt. De beschikbaarheid van eender welke drug in Antwerpen is niet gedaald, de prijs nog steeds dezelfde.

De Antwerpenaren lijken het ‘Wij doen er ten minste iets aan!’-discours voorlopig te slikken: de zichtbare drugsoverlast in Antwerpen-Noord daalde, en de statistiekjes ‘bewijzen’ het succes. De ‘collateral damage’ bij de schietincidenten beperkte zich tot nog toe tot blikschade en onrust bij de buren van de doelwitten. Maar wat als de molotovcocktail of slecht gemikte kogel een onschuldige burger raakt? De ‘feds’ en het Belgisch leger erbij halen? Of onze dossierkennis opkrikken?

11 augustus 2017, De Morgen

 

2016

De Wever en Muyters over hun ‘war on drugs’: wat je niet meer ziet, is wég!

Prof. Dr. Tom Decorte, hoogleraar criminologie, Universiteit Gent

Onlangs verdedigden burgemeester Bart De Wever en korpschef Serge Muyters vol zelfvertrouwen hun ‘war on drugs’ in Antwerpen in deze krant. ‘De cijfers spreken voor zich’ klinkt het weer, en ze knikken beiden heftig. De boodschap aan de bevolking is duidelijk: wij doen er tenminste wat aan, en we laten niemand ongemoeid. De argumenten die ze steevast van stal halen, zijn evenwel vals en getuigen van een erg oppervlakkige analyse van het complexe fenomeen.

Het is nogal wiedes dat de extra inzet van tientallen politiemensen mooie ‘resultaten’ oplevert onder de vorm van duizenden arrestaties, meer inbeslagnames, een groot aantal pv’s, en meer onderzoeken. Het tegendeel zou helemaal de wenkbrauwen doen fronsen, niet? Maar de beide heren geven zelf aan dat de indrukwekkende cijfers vooral de geleverde inspanningen van politie en justitie weerspiegelen, en geen indicatie zijn van een afname in de vraag naar drugs, of zelfs van het aanbod. De hamvraag is: kan een intensere repressie leiden tot een structurele ontwrichting van de illegale drugsmarkt? De internationale wetenschappelijke wereld kent het antwoord op die vraag al langer – neen, dus – maar die inzichten zijn van geen tel als je een ‘tough on crime’-reputatie ambieert, en vooral in verf wil zetten hoe ‘soft’ of ‘wishy washy’ de concurrenten zijn. Overigens zou ik me als Antwerpenaar afvragen hoeveel de inzet van extra politiemensen en –uren precies heeft gekost de laatste drie jaar, en hoe zich dat verhoudt tot het aantal drugsdealers dat echt definitief is geneutraliseerd en het aantal druggebruikers dat de roesmiddelen definitief afzweert. Overigens: de inzet van politiemensen in de ‘war on drugs’ betekent natuurlijk ook dat die zich niet langer kunnen bezighouden met woninginbraken, familiaal geweld, of zedendelicten in de stad, en ook dat zijn problemen waar de burger wakker van ligt. Nee, het is makkelijker scoren voor burgemeester en korpschef met drugsarrestaties.

De burgemeester en de korpschef noemen hun aanpak geslaagd, omdat de overlast in bepaalde wijken verdwenen is, omdat de junks niet meer openlijk op straat naar een dealer zoeken, en omdat de activiteiten zich verplaatst hebben naar woningen, en naar Gent. Daarmee illustreren ze zelf de ware aard van hun aanpak: een bestrijding van de meest zichtbare symptomen (de drugsoverlast), die moet leiden tot een verspreiding van het fenomeen, tot geografische verschuivingen, en vooral tot een mindere zichtbaarheid van het fenomeen. Dan kunnen de Antwerpse buurtbewoners van de meest geplaagde wijken zich immers weer veilig voelen, en tevreden zijn over hun daadkrachtige burgemeester.  

De Antwerpse ‘war on drugs’ is geen verhaal van repressie alleen. De curatieve en preventieve maatregelen kregen te weinig aandacht, klagen de heren. Het is evident dat hulpverlening, preventie en voorlichting essentiële onderdelen van elk drugsbeleid zijn. Maar dit soort gezondheidsinterventies wordt voortdurend ondermijnd door de repressieve handhaving die gericht is op de populaties die we net proberen te helpen. Door te wijzen op de inspanningen inzake hulpverlening en preventie kan men gebrek aan bewijs voor de doelmatigheid van de repressieve maatregelen niet maskeren!

En als men het debat over een hervorming van het drugsbeleid aanraakt (legalisering!) dan wordt de reactie van Bart De Wever voorspelbaar: ‘Ik kan de argumenten rationeel begrijpen, maar ethisch gezien ben ik ertegen.’ Zijn uitspraken doen het gesprek steevast verzanden in een strijd over welk type beleid (‘verbod’, ‘decriminalisering’ of ‘legalisering’) moreel gezien het ‘juiste’ pad is, terwijl de discussie zich hoort toe te spitsen op welke strategieën het beste werken. Het drugsbeleid in Antwerpen en in België hoort niet te worden aangestuurd door de ideologische overtuigingen, het morele kompas, of het politiek voordeel van enkelen. Het gaat erom welke wapens het meest efficiënt zijn in de strijd tegen drugs. De wapens van De Wever en Muyters missen hun doel, en richten bijzonder veel ‘collateral damage’ aan. En de burgers krijgen de boodschap: ‘wat je niet meer ziet, is weg!’

15 december 2016, Gazet van Antwerpen

 

    2015

    Het gaat over de 'war', niet de drugs

    TOM DECORTE
    Wie? Hoogleraar criminologie (UGent).
    Wat? Ons drugsbeleid bekritiseren is niet hetzelfde als softdrugs promoten. Natuurlijk heeft cannabis schadelijke effecten, het gaat erom dat je die op de juiste manier probeert te beperken.
    Heel moedig is het van een politiecommissaris in functie om zich openlijk uit te spreken tegen onze war on drugs, vindt TOM DECORTE. Jammer dat hij dan ook voorspelbare en niet ter zake doende kritiek op zijn bord krijgt.
    Politiecommissaris Peter Muyshondt pleitte dit weekend voor een andere aanpak van de drugsproblematiek. (DS 4 juni)
    . Hij is zeker niet de eerste politieman die op die manier uit de kast komt. Politiemensen en magistraten op het terrein maken zich steeds meer zorgen over het nut van de drugswetten en de impact ervan op hun relatie met de bevolking. Zij doen hun deel van het werk, maar zien geen oplossing, en dat werkt frustrerend.
    Er bestaat een grote beweging van politiemensen (Law Enforcement Against Prohibition, zie www.leap.cc) die met het oog op een efficiënter drugbeleid voor regulering pleiten. Ze willen een einde maken aan het geweld, de mensenrechten beter beschermen, de kinderen beter beschermen, misdaad en ziekte doen afnemen, drugsverslaafden als patiënten behandelen, ons belastinggeld efficiënter besteden en het respect en het vertrouwen van de burger in het politieapparaat herstellen.
    Toch is de stellingname van Muyshondt bijzonder moedig te noemen, want we zien veel vaker het omgekeerde. Ik ontmoette al vaak hulpverleners, onderzoeksrechters, magistraten en politiemensen die in de wandelgangen van een congres of onder vier ogen uitdrukkelijk aangeven dat ze allang niet meer in de war on drugs geloven en voorstander zijn van een andere aanpak. Maar publiekelijk doen ze dat begrijpelijkerwijs liever niet, want zoiets kan grote gevolgen hebben voor hun carrière, of financiële repercussies hebben voor de organisatie die ze vertegenwoordigen.
    Muyshondt stelt pertinente vragen bij de aangehouden koers, maar riskeert daarmee binnenskamers een vorm van informele sanctionering. Academici riskeren weinig als ze zoiets doen, ze kunnen zich immers altijd op hun academische vrijheid beroepen. Het is overigens niet toevallig dat het vooral oudgedienden en gearriveerden zijn die op wereldvlak durven zeggen dat een repressief drugsbeleid niet werkt. Kofi Annan (VN), George Schultz (VS-minister onder Nixon), George Papandreou (Griekenland), Xavier Solana (Spanje), Jorge ­Sampaio (Portugal), Nick Clegg (VK), César Gaviria (Colombia): allemaal hooggeplaatsten die pas ná hun politieke carrière voor de regulering van drugs zijn gaan strijden. De poging van Peter Muyshondt verdient dus respect, veeleer dan hoongelach of – erger nog – subtiele represailles. Hij stelt pertinente vragen en blijft tegelijkertijd een loyale uitvoerder van de gemaakte beleidskeuzes.
    Bezint eer ge reageert
    Hugo Stabel, een hoofdcommissaris op rust, reageerde gisteren op voorspelbare wijze: hij wijst op een aantal studies die de risico's van cannabis aangeven en noemt zijn collega (wellicht té?) 'emotioneel betrokken'. (DS 6 juni)
    . Maar dit debat gaat in de verste verte niet over de gevaren van cannabis (die staan niet eens ter discussie). Het gaat over de extra schade die het drugsbeleid toebrengt en over hoe een beleid daadwerkelijk tot minder (schadelijk) cannabisgebruik kan leiden. Het draait om de vraag of we in de strijd tegen drugs bétere wapens kunnen gebruiken.
    In tegenstelling tot wat de oud-hoofdcommissaris suggereert, is al heel ernstig nagedacht over regulering: er zijn niet minder dan twaalf verschillende regulerings­modellen die gewikt en gewogen kunnen worden. Het zogeheten supermarktmodel is er maar één van, en toch wordt de keuze te vaak herleid tot de twee meest extreme opties: 'de war on drugs' versus 'de commercialisering' (zoals in Amerika!). Stabel heeft wel één punt: een ernstig debat over hoe zo'n overheidsregulering er in detail moet uitzien, dringt zich op.
    De poging van Peter Muyshondt verdient respect, veeleer dan hoongelach of subtiele represailles.

     

    'Drugsoorlogen’ op festivals en in de steden: ‘fact free politics'

    Prof. Dr. Tom Decorte, hoogleraar criminologie, Universiteit Gent

    Na Antwerpen gaat nu ook de Brusselse politie aan ‘preventie’ doen met een ‘war on drugs’ (DM, 19/08). En deze zomer werd op opvallend veel festivals de ‘strijd tegen drugs’ opgevoerd. Tijdens controles op het Dour Festival werden 192 extra agenten ingezet.  In de aanloop naar Tomorrowland werden uitgebreide controles uitgevoerd op de luchthaven en op internationale treinen. De lokale politie kon bij Reggae Geel uiteraard niet achterblijven, en plande extra drugscontroles. En nu dus een lik-op-stukbeleid op het Pukkelpopfestival, met onmiddellijke inning van boetes voor drugsbezit. En steevast volgt het rijtje van onmiddellijke ‘successen’ in de krant: inbeslagnames van X aantal grammen cannabis, Y aantal xtc-pillen, etc., enkele tientallen dealers opgepakt en een veelvoud pv’s uitgeschreven voor drugsbezit! Overigens, het gaat niet enkel om de aanpak van de drugsbezitters en –verkopers, veel belangrijker is het ontradende en drempelverhogende effect op de jonge, nieuwsgierige jongeren, aldus de pleitbezorgers van deze aanpak.

    Ik stel me de vraag wat dit eigenlijk allemaal oplevert? Kunnen we redelijkerwijs veronderstellen dat de verkoop en het gebruik van illegale drugs slinkt, als we dag in dag uit via de media vernemen dat er alweer een recordvangst is gebeurd, en tegelijkertijd merken dat de illegale drugsmarkt op geen enkel moment permanent en structureel ontwricht wordt? En wat leren ons de ontelbare wetenschappelijke evaluaties van de diverse vormen van ‘lik-op-stuk’-beleid? Welk effect heeft zo’n falende aanpak op langere termijn op de relatie tussen de burger en politie en justitie, en op het moreel van goedmenende politiemensen en magistraten? Hoeveel kost al die extra mankracht de belastingbetaler? En bovenal, welke kwalijke gevolgen heeft deze strategie op de volksgezondheid en op het sociale vlak? 

    ‘Drugsoorlogen’ zoals de Antwerpse en Brusselse burgemeester voorstaan bieden enkel een vals gevoel van veiligheid. Ze zorgen ervoor dat politici kunnen gepercipieerd worden als mensen ‘die er iets aan doen’, maar veeleer dan het probleem aan te pakken, verkwisten ze schaarse middelen en bevorderen ze de marginalisering van kwetsbare groepen. Ik leer uit de evaluaties elders in de wereld vooral over verplaatsingseffecten, méér heimelijk en onzichtbaar gebruik, intensiever gebruik vóór de jongeren naar het festival vertrekken, kleinere maar krachtigere vormen van roesmiddelen, een selectieve behandeling van gebruikers (hoe welgestelder je bent, hoe minder de boete je affecteert), en verwaarloosbare effecten inzake ontrading van nieuwsgierige jongeren die (nog) niet gebruiken). Terwijl her en der in de wereld steeds ernstiger wordt gedebatteerd en nagedacht over de consequenties van het voortschrijdende wetenschappelijke inzicht dat het bestraffen van druggebruik (of het nu met een gevangenisstraf of met een terplekke te betalen boete is) niét werkt, vinden een aantal politici, politiecommissarissen, en procureurs bij ons weer nieuwe moed om het oude recept nog es te proberen. Waarom verkiezen ze een symboolpolitiek (wij geven de strijd ten minste niét op!) boven een evidence based beleid? Waarom zijn veel gezagsdragers pas na hun pensionering bereid het failliet van dergelijke tactieken te onderkennen?

    Vaak wordt beweerd dat het lik-op-stuk beleid geen eenzijdige ‘war on drugs’ is, maar een integrale strategie die ook preventie, behandeling en opvoeding omvat, naast de bestraffing. Het is juist dat hulpverlening, preventie en voorlichting essentiële onderdelen van elke vorm van effectief drugbeleid. Maar deze bewezen gezondheidsinterventies worden voortdurend ondermijnd door repressieve handhaving die gericht is op de populaties die we net proberen te helpen. Door te wijzen op het ‘evidence-based’ karakter van gezondheidsinterventies kan men het gebrek aan bewijs van doelmatigheid van repressie niet maskeren.

    Internationale organisaties (de Wereldgezondheidsorganisatie, de American Public Health Association, het Europese Waarnemingscentrum voor Drugs, UNAIDS, enz.) vinden het hoog tijd dat de politici naar de wetenschappelijke evidentie kijken. Vanuit academische hoek pleitten toxicoloog Jan Tytgat, econoom Paul De Grauwe, en ondergetekende in november 2013 reeds voor een ernstig debat over alternatieven. Koepelorganisaties van preventie- en hulpverleningscentra bij ons (de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, FEDITO Bruxelles én FEDITO Wallonne) zijn vragende partij voor een ernstig debat over alternatieve tactieken in de (noodzakelijke) strijd tegen drugs. Niemand van hen is pro drugs. Ze willen alleen meer greep krijgen op de reële problemen. Luistert er iemand?

    18 augustus 2015

     

    2013

    Komaan, minister Vandeurzen, dat gelooft u toch zelf niet

    Tom Decorte is criminoloog (UGent), Paul De Grauwe econoom (London School of Economics) en Jan Tytgat toxicoloog (KU Leuven). In tegenstelling tot wat Vlaams minister van Welzijn Jo Vandeurzen (CD&V) beweert, maakt de legalisering van cannabis preventie niet ongeloofwaardig, schrijven ze.

    (De Morgen, 22 november 2013)

    Dat een minister reageert op een voorstel van professoren is een heuglijk feit. Toch zijn we teleurgesteld over de reactie van Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (DM 20/11).

    Laten we beginnen met feiten. De minister beweert dat het cannabisgebruik bij de jongeren is gedaald. Dat kan wel zijn, maar het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugverslaving constateert dat het cannabisgebruik in de hele Belgische bevolking (15-64 jaar) blijft stijgen. Bovendien blijkt dat het aantal mensen dat zich met cannabisproblemen bij de hulpverlening aanmeldt in de laatste tien jaar is verdubbeld. Onze conclusie was en blijft dat de belangrijkste doelstelling van het beleid niet is gehaald: een vermindering van het cannabisgebruik gedurende de laatste tien jaar. Het helpt niet als een minister de ogen sluit voor de feiten.

    Maffia

    De kern van ons betoog is dat het beleid faalt in zijn belangrijkste doelstelling en bovendien enorme bijkomende schade creëert. Omdat dit beleid vooral steunt op repressie creëert het twee dramatische effecten. Ten eerste, criminaliteit en geweld. Als de overheid de productie van cannabis illegaal maakt, maakt ze die ook buitengewoon winstgevend. Dat lokt massa's mensen aan die niet terugdeinzen voor geweld. Dit zorgt er ook voor dat de gebruiker in contact wordt gebracht met de criminele wereld. De overheid voert dus een beleid waarbij ze cannabisgebruik gedoogt, maar om dat te doen moeten gebruikers zich bevoorraden bij de maffia. Het kan beter zouden we durven zeggen.

    Een tweede dramatisch effect is er op de volksgezondheid. Door het feit dat de productie en de distributie illegaal en gecriminaliseerd zijn, kan er geen controle uitgeoefend worden op de kwaliteit van cannabis. De feiten zijn dat de cannabis die de gebruikers in handen krijgen vol schadelijke producten zit. Bovendien kent de gebruiker de sterkte (de concentratie aan THC) niet, wat voor jonge en beginnende gebruikers levensgevaarlijk is. De enige manier om dit maatschappelijke probleem op te lossen, is de productie en de distributie te reguleren. Dat laatste impliceert natuurlijk dat je het legaliseert. Maar de minister verschuilt zich achter internationale engagementen. Dan moet hij ons vertellen hoe hij als minister van Volksgezondheid wil vermijden dat Vlamingen vergif innemen en hun gezondheid in gevaar brengen.

    Ons voorstel om het anders te doen is gebaseerd op het idee om de middelen die gebruikt worden in de falende repressieve aanpak (politie, justitie, gevangeniswezen) over te hevelen naar de vraagzijde van de cannabismarkt. Die middelen kunnen gebruikt worden om preventie en ontradingcampagnes te intensifiëren. Het zijn ook middelen die aangewend kunnen worden om problematisch gebruik van cannabis aan te pakken. Zo'n aanpak is veel doelmatiger dan de repressieve aanpak. En daarover gaat het toch.

    Kop in het zand

    Het cannabisgebruik is een plaag die we moeten bestrijden. Het helpt echt niet om, zoals de minister het doet, de kop in het zand te steken en te blijven zweren bij een aanpak die niet werkt en zo veel bijkomende schade veroorzaakt.

    De minister gebruikt het argument dat de legalisering de preventie ongeloofwaardig maakt. Dit argument is zelf ongeloofwaardig. Maakt het feit dat de sigarettenproductie en -distributie legale activiteiten zijn de preventiecampagnes ongeloofwaardig? Komaan, mijnheer de minister, dat gelooft u toch zelf niet. Die ontradingscampagnes die de overheid organiseert blijken heel werkzaam te zijn. Dat zullen ze ook zijn wanneer de overheid met dezelfde nadruk op het gevaar van cannabis wijst. De ontradingscampagne die de minister heeft opgezet is een goed initiatief maar is totaal onvoldoende om de problemen van het falende repressieve beleid op te lossen.

     

    Ons drugsbeleid een succes? Hoe meet u dat?

    Toxicoloog Jan Tytgat laat een ballonnetje op over een proefproject om cannabis te produceren in gecontroleerde omstandigheden (DM 30/4). Criminoloog Brice De Ruyver vindt dat ‘van een gigantische domheid getuigen’ (DM 2/5). Je zult van een architect natuurlijk zelden horen dat hij een krakkemikkige constructie heeft neergezet. Staat u me toe om de selectiviteit van een aantal argumenten onder de loep te nemen?

    (De Morgen, 3 mei 2013)

    Het is ontegensprekelijk zo dat de markt de laatste jaren verschuivingen toont, en ook in ons land plantages worden aangetroffen die linken met onze noorderburen vertonen. Maar het hele fenomeen meteen schetsen als een spill-over van een in essentie Nederlands probleem, is heel erg simpel. Welke kant het Nederlandse beleid ook uitgaat, ook in België is cannabis een populair roesmiddel. Er is een grote vraag van Belgische consumenten, en er wordt veel geteeld ten behoeve van de Belgische markt. We worstelen dus minstens evenveel met ons eigen beleid.

    Ook de boodschap dat het coffeeshopmodel mislukt is, en Nederland nu een bocht van 180 graden maakt, is een valse voorstelling van zaken. Meer dan tien grote steden en gemeenten willen met cannabisproductie experimenteren. Inderdaad, het coffeeshopmodel heeft een aantal onbedoelde neveneffecten gegenereerd, maar dat heeft meer met de gebrekkige of inconsistente regulering, dan met de idee van regulering an sich te maken. Het loont de moeite om te kijken waar de Nederlanders steken hebben laten vallen, en daaruit onze lessen te trekken. We willen Nederland niet worden, we willen het beter dan Nederland doen, toch?

    Een voorstel tot ernstige reflectie over een alternatief beleid wordt doorgaans weggehoond met de klassieke one-liners: we zullen een narco-staat worden, en de internationale verdragen staan het niet toe. Overlast en criminaliteit worden in deze materie net door een gebrek aan regulering gegenereerd; en de internationale verdragen bevatten voldoende achterpoortjes en interpretatieruimte om te kunnen experimenteren. Het zijn per slot van rekening geen bijbelteksten of natuurwetten door God gemaakt. Internationaal gezien groeit overigens de interesse in alternatieve pistes.

    Zelfs van een proefproject wordt al verondersteld dat het de vraag en het aanbod zal doen verhogen. Pure speculatie en angstzaaierij, en bovendien lijkt het mij belangrijker om een minder schadelijk product te laten circuleren, en een constructieve dialoog te kunnen aangaan met de mensen die ondanks de preventieve waarschuwingen tot gebruik over gaan. Reguleren is net niét een vorm van laissez-faire. Daarmee is meteen aangegeven wat de eigenlijke inzet is van deze discussie: aan welke indicatoren wordt het succes van een drugbeleid afgemeten? Heeft het huidige drugsbeleid geleid tot een significante reductie van het (problematisch) cannabisgebruik? Leidt de huidige aanpak tot enige verzwakking van de positie van professionele criminelen in de cannabiseconomie? Levert dit beleid ons enige greep op de sterkte en de zuiverheid van de cannabis? Wat is rationeler: een beleid van onophoudelijk dweilen zonder noemenswaardige effecten, dat 225 miljoen euro winst oplevert voor de criminelen, en onze schatkist even vele miljoenen kost; of een strategie die het fenomeen in zijn minst schadelijke en minst ‘criminele’ vorm tracht te duwen?

    Zijn de consumenten daar wel in geïnteresseerd, vraagt u zich af? We kunnen het die mensen gewoon vragen. Onderzoek (overigens niet alleen in België) wijst uit dat steeds meer mensen zelf cannabis beginnen kweken, omdat ze het product op de zwarte markt niet meer vertrouwen, en over kwaliteit en THC-gehalte controle willen houden. Cannabis social clubs zoals Trekt uw Plant en tientallen clubs in andere landen zijn evenzeer pogingen van gebruikerscollectieven om de productie en distributie te kunnen bewaken. Ook gebruikers willen niet afhankelijk zijn van criminelen.

     

      2011

      Simpele oneliners staan efficiënt drugsbeleid in de weg

      Het geld van de belastingbetaler is veel efficiënter besteed als we het gevecht met drugs met een ander wapen dan criminalisering voeren. Als we een maatschappelijk en politiek debat over de strijd tegen drugs willen aanzwengelen, dan moeten een paar dooddoeners dringend de wereld uit, zegt Tom Decorte.

      (De Morgen, 10 juni 2011, p. 18.)

      De afgelopen dagen bepleitten zowel Paul De Grauwe (DM 4/6) als het LVSV (DM 8/6) de legalisering van drugs, in de nasleep van het rapport van de Global Commission on Drugs Policy een grote groep voormalige regeringsleiders. Ik onderschrijf hun argumenten volledig. Maar als men een breder debat wenst aan te zwengelen over een efficiënter drugsbeleid in België, dan wordt dat doorgaans snel gesmoord met populaire oneliners. Ik stip er enkele aan:

      'Er is op mondiaal vlak geen politiek draagvlak voor legalisering.' Sinds de jaren zeventig houden experten(panels) geregeld een pleidooi voor efficiëntere drugsbeleidsstrategieën, overal ter wereld: het Global Initiative for Drug Policy Reform, de Canadian Government Commission on Cannabis, de Amerikaanse National Commission on Marihuana and Drug Abuse, de Latin American Commission on Drugs and Democracy, enzovoort. De lijst van landen waar het failliet van de 'war on drugs' openlijk wordt erkend, wordt almaar langer. Steeds meer overheden zoeken op creatieve wijze naar een alternatieve koers. Ze opteren voor depenalisering (Groot-Brittannië, verschillende Amerikaanse staten), voor decriminalisering (een aantal Australische deelstaten), voor 'de facto legalisering' (Nederland, Duitsland), of 'de jure legalisering' (Canada, enkele VS-staten), of voor mengvormen. In Californië werd over een voorstel tot legalisering in 2010 een volksraadpleging gehouden: 46,2 procent stemde vóór. Volgend jaar komt het voorstel wellicht opnieuw op de agenda. Het draagvlak voor legalisering is groter dan sommigen willen geloven.

      Supermarktmodel

      'De internationale verdragen laten geen radicale koerswijziging toe.' Als voldoende landen zich terugtrekken, kunnen de verdragen heronderhandeld, opgezegd of geamendeerd worden, maar in het huidige internationale politieke klimaat inzake drugs zal dat niet gauw gebeuren. Belangrijker is dat landen (alleen of in groep) acties kunnen ondernemen: ze kunnen uit het verdrag stappen en er eventueel 'met een voorbehoud' weer in stappen. Ze kunnen argumenteren dat de omstandigheden waaronder ze het verdrag hebben ondertekend fundamenteel gewijzigd zijn. Er kan, voor cannabis bijvoorbeeld, een nieuw internationaal verdrag worden opgesteld. Men kan het middel in de bestaande tabaksverdragen inschrijven. Ten slotte kan een overheid simpelweg wetgeving produceren, of haar grondwet aanpassen, tégen de verdragen in. De VS, belangrijkste motor van de war on drugs, hanteren bijvoorbeeld het principe dat nationale wetgeving op verdragsteksten voorrang krijgt als er sprake is van conflicterende bepalingen.

      'Voorstanders van legalisering pleiten voor een supermarktmodel.' Alcohol, tabak en psychoactieve medicatie zijn in handen van multinationals, met commercialisering, sluwe marketing en 'branding' (adverteren, het zoeken naar nieuwe doelgroepen van consumenten, en het verdoezelen van de inherente risico's van deze middelen) als gevolg. Voorstanders van legalisering pleiten voor regulering: strikte overheidscontrole op de productie (hoeveelheid, hygiëne, sterkte van het product, en andere kwaliteitsnormen), op de distributie (dosering, verpakking, een bijsluiter met informatie over (neven)effecten, risico's, schadebeperkende tips.), op prijszetting (duur genoeg om misbruik te ontmoedigen, en goedkoop genoeg om het illegale circuit geen kans te laten), op de verkoop (gelicentieerde verkoopspunten, regels omtrent het aantal en de inplanting ervan). Ook gebruikers kunnen aan regels worden onderworpen (leeftijdsgrenzen, maximale hoeveelheid per aankoop of per periode, lidmaatschap van een specifieke club of groep, enzovoort). Het strafrecht kan onverminderd dienen om illegale verkoop of productie, het verstrekken van roesmiddelen aan geïntoxiceerde mensen, criminaliteit om drugs te verwerven, enzovoort te beteugelen.

      'Legaliseren is een vorm van opgeven.' De huidige aanpak is een waterbedstrategie: we proberen hier en daar een verschijningsvorm van het fenomeen te onderdrukken, maar het duikt even snel elders weer op, vaak in een andere verschijningsvorm. Een kwalijk gevolg is dat politie, justitie, hulpverleners én onderzoekers telkens moeten achterhalen waar en hoe het aanbod van en de vraag naar roesmiddelen zich manifesteren. Het geld van de belastingbetaler kan efficiënter worden besteed als we het gevecht met drugs met een ander wapen dan criminalisering voeren. Het zou mooi zijn als we dat debat eens een kans gunnen.

       

      Wietbeleid zonder ‘hit-and-run’

      De wereld van de joints wordt steeds crimineler, zo bleek uit het wietrapport in de zaterdagkrant. TOM DECORTE stelt vragen bij de repressieve aanpak.

      (De Standaard, 1 augustus 2011, p. 21.)

      Dit weekend beschreef commissaris Benny Van Camp van de federale gerechtelijke politie een aantal belangwekkende trends in de cannabisindustrie, en pleitte criminoloog Brice De Ruyver voor een goed gewapend bestuur jegens de professionele wietteelt (DS 30 juli). De ontwikkelingen waarvan sprake zijn empirisch onderbouwd, ook door onafhankelijke onderzoekers in België, Nederland én in de rest van de westerse wereld.

      Het is juist dat cannabis sinds het begin van de jaren negentig steeds meer lokaal wordt geproduceerd, en in steeds mindere mate wordt geïmporteerd vanuit de traditionele productielanden (Libanon, Nepal, Afghanistan, enzovoort). Eerst in Nederland, Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten, en later in Australië, Nieuw-Zeeland en tal van Europese landen vond een proces van importsubstitutie plaats, een reactie van de illegale economie op het 'goed gewapend bestuur' van de internationale war on drugs.

      Het merendeel van de cannabis die in onze contreien wordt geconsumeerd, wordt inderdaad door professionele organisaties geproduceerd. Dat is niet zo onlogisch: criminele ondernemers houden zich per definitie bezig met al wat onder de noemer 'snel geldgewin' valt. De criminalisering van cannabis vormt de belangrijkste motor van de illegale industrie: het illegale karakter verveelvoudigt de winstmarges van de cannabisproducenten en -handelaren. Met hun financiële mogelijkheden zullen ze politie en justitie op technologisch en organisatorisch vlak altijd een stap voor blijven. De vraag naar cannabis is bovendien te groot geworden, om te geloven dat de markt enkel door kleinschalige en ideologisch geïnspireerde kwekers (de 'brave anarchist met groene vingers') kan worden bevoorraad. Dat is geen louter Belgische en Nederlandse trend: in de westerse wereld is de 'normalisering' van cannabis een onbetwistbaar gegeven geworden. Het is zorgwekkend, en een evidence-based beleid ter zake is méér dan nodig.

      Technologisch speelgoed

      In Nederland wordt de druk op de cannabistelers sinds enkele jaren opgevoerd. De politie wisselt er gegevens uit met electriciteits-, verzekerings- en sociale huisvestingsmaatschappijen. De strafmaat voor commerciële cannabisteelt is opgevoerd, en de politie mag apetrots uitpakken met nieuwe technologische speeltjes. Begrijpelijk dus dat de Belgische politiediensten hun collega's van boven de Moerdijk met afgunst bekijken en roepen dat ze het fenomeen binnen aanvaardbare proporties kunnen dwingen, als ze maar meer mankracht, extra bevoegdheden en de nieuwste detectie-toys krijgen. Het loont de moeite om de effecten van die Nederlandse aanpak wat grondiger te analyseren, vooraleer we beslissen om het geld van de belastingbetaler aldus te investeren.

      Sinds 2005 worden in Nederland jaarlijks ongeveer 6.000 plantages ontmanteld, goed voor 2,5 miljoen planten. Dat politieoptreden heeft volgens een aantal Nederlandse onderzoekers niet het beoogde effect op het aanbod van cannabis, maar wel op de aard van de cannabisindustrie. De hennepteelt is er niet teruggedrongen, maar de cannabismarkt is wel crimineler en harder geworden. Veel ervaren thuiskwekers van de oude stempel houden ermee op, omdat zij het risico op betrapping niet wensen te lopen. De hennepteelt is wel zo lucratief, dat hun plaatsen worden ingenomen door keiharde ondernemers en handelaren. Deze spelers hebben hun sporen soms op andere illegale terreinen verdiend en calculeren bestraffing als een professioneel risico in. Het beleid stimuleert het toenemende criminele karakter van de cannabisbranche: bedreigingen, liquidaties, wapendracht, rip-offs, 'booby traps', afpersingen en verklikkingen.

      Sterke wiet

      Ook voor de volksgezondheid zijn er ongewenste neveneffecten: zulke kwekers introduceren malafide praktijken, zoals het verzwaren van wiet en het gebruik van chemische voedingssupplementen, pesticiden en middelen waardoor de wiet er beter uitziet. Zij zijn meer geïnteresseerd in sterke wietsoorten (vandaar: hogere THC-gehaltes) en de financiële opbrengst die deze kunnen genereren. Dat leidt tot een monocultuur: een verschraald aanbod van soorten met een twijfelachtige kwaliteit. En dat kan op zijn beurt weer een effect hebben op de prijzen.

      Nederlandse academici documenteerden nog kwalijke gevolgen van de Nederlandse aanpak. De 'cannabis-rooidagen' die de Nederlandse politie en justitie geregeld houdt, in samenwerking met electriciteitsmaatschappijen en andere actoren, hebben aanleiding gegeven tot een commercialisering én bureaucratisering van de aanpak. Het opruimen van de plantages wordt steeds meer overgelaten aan gespecialiseerde firma's, want dat zijn kostbare manuren. Die firma's beconcurreren elkaar, en het gevaar dat ze zélf - met het oog op winstmaximalisatie - pro-actief naar plantages op zoek gaan, loert om de hoek. De Nederlandse praktijk is vooral een 'hit-and-run'-tactiek: ze lijkt meer gericht op het ontmantelen van een maximaal aantal plantages, terwijl de potentiële impact op de georganiseerde misdaad niet altijd doorweegt. De statistieken zijn nuttig om de performantie van politie en justitie te 'bewijzen', maar de reële impact op de strijd tegen georganiseerde criminelen is verwaarloosbaar. Net zoals in België, worden ook in Nederland - ondanks de prioriteit die men eraan geeft - vooral de kleine garnalen gevangen. Het ontmaskeren van topfiguren is in principe niet onmogelijk, maar het kost zóveel tijd en geld, dat het binnen een politiek realistisch budget een onmogelijke opdracht is.

      De roep om 'goed gewapend bestuur' van Belgische politiediensten en van (gouvernementele) criminologen is geen structurele maar een kortzichtige strategie met vervelende onbedoelde neveneffecten, zo leert de Nederlandse aanpak ons. Ook in België kan het alleen maar leiden tot enige verschuiving of een gedaanteverandering van de cannabisteelt, en een toename van de criminele organisatie en de criminaliteit in de cannabisbranche. De prioriteit ligt beter bij een cannabisbeleid dat de hele cannabismarkt in haar minst onaanvaardbare vorm 'pusht' en de meest schadelijke aspecten van het cannabisgebruik vermindert.

       

      2010

      De retoriek rond roesmiddelen

      (De Standaard, 22 december 2010, p.53.)

      Dat er geen draagvlak is voor de regulering van illegale drugs is geen argument om het debat niet te voeren, vindt  TOM DECORTE . Met een doorgedreven criminalisering lost het probleem zich niet vanzelf op.

      Criminele figuren en organisaties profiteren van de onwezenlijk hoge winstmarges die het huidige systeem hen biedt

      In een opiniestuk 'Het imagoprobleem van cocaïne' (DS 21 december) reageert Marijs Geirnaert op een aantal getuigenissen van gebruikers en een aantal van mijn uitspraken in het artikel 'Cocaïne hoort niet in de strafwet' (DS 20 december). Ze wil daarmee - wat mij betreft, overigens geheel terecht - waarschuwen voor een al te positieve beeldvorming rond cocaïne, en dat kadert - alweer volledig legitiem - in een preventieve gedachte: we willen zoveel mogelijk voorkomen dat mensen, vooral jongeren, met roesmiddelen beginnen.

      Marijs Geirnaert haalt enkele degelijke argumenten aan die inderdaad in de wetenschappelijke literatuur worden onderbouwd: het gebruik van bepaalde roesmiddelen speelt zich vaak af in specifieke groepjes, klieken of subculturen, en daardoor krijgen gebruikers inderdaad verkeerdelijk de indruk dat 'iedereen' het doet. Het klopt dat het gebruik van de meeste illegale roesmiddelen een marginaal fenomeen blijft, cannabis buiten beschouwing gelaten. Jonge, onervaren en experimentele gebruikers onderschatten vaak een aantal risico's, dat klopt, en erg regelmatig of zeer intensief gebruik van eender welk roesmiddel kan tot lichamelijke, geestelijke en sociale problemen leiden.

      Maar tegelijkertijd hanteert Marijs Geirnaert ter ondersteuning van haar pleidooi een aantal retorische argumenten, die niét stroken met wat diverse wetenschappers op dat vlak hebben bestudeerd.

      1. Dat de contouren van ons drugbeleid mee bepaald worden door internationale verdragen, klopt, maar er moet wél bij worden vermeld dat een indrukwekkend aantal auteurs de verschillende pistes hebben beschreven waarlangs een alternatief beleid gestalte kan worden gegeven, zowel via het heronderhandelen van de internationale afspraken, als via allerlei juridische achterpoortjes. Het aantal landen dat ondertussen debatteert en experimenteert met vormen van decriminalisering, depenalisering en zelfs regulering is ondertussen behoorlijk impressionant.

      2. Hoezo, er is nergens ter wereld een voorbeeld van hoe regulering - ik verkies die term boven 'legalisering' - in de praktijk zou werken? Verschillende landen hebben ondertussen een systeem van regulering over 'medicinale cannabis': die modellen illustreren perfect hoe je productie, distributie en detailhandel van een roesmiddel kunt regelen zónder dezelfde fout te maken die we met alcohol of tabak hebben gemaakt: in handen geven van de vrije markt, en dus commercialiseren, met het oog op winst. Overigens, dat argument kan net zozeer worden omgekeerd: het experiment van de alcoholdrooglegging in de VS maakte net pijnlijk duidelijk hoe criminalisering van productie en consumptie érgere gevolgen heeft voor de volksgezondheid - en het succes van criminele ondernemingen - dan een vorm van regulering.

      3. Geen énkel beleid ('legalisering' of criminalisering) zal een 'oplossing' bieden voor de gezondheidsgevolgen van roesmiddelengebruik in alle omstandigheden. Mijn pleidooi voor een diepgaand debat over regulering is nooit gestoeld op zo een illusoire belofte. Het zijn vaak de voorstanders van een volgehouden criminalisering die de illusie wekken dat ze het fenomeen ooit wel de wereld uit zullen krijgen, als ze maar genoeg middelen mogen inzetten.

      4. Dat er geen maatschappelijk draagvlak bestaat voor legalisering is een bijzonder hol argument. Was er een maatschappelijk draagvlak voor de invoering van de eerste strafwetten rond drugs in 1921, toen het illegaal roesmiddelengebruik zo goed als onbestaande was in onze contreien? Is er ooit een maatschappelijk draagvlak voor het verhogen van de belastingen of voor forse bezuinigingen? Een draagvlak wordt gecreëerd in een bepaald historisch momentum, en zowel beleidsmakers, beleidsadviseurs, media als drugsexperts kunnen daarin een rol spelen, als ze dat zouden willen.

      5. De war on drugs heeft gefaald. Legalisering is geen optie. Heeft de VAD een alternatief voor ogen? Of heeft zij de indruk dat het huidige beleid succesvol is? De cijfers vanuit de hulpverlening die zo vaak gehanteerd worden, doen alvast vermoeden van niet.

      6. Les statistiques, c'est comme le bikini. Ça donne des idées, mais ça cache l'essentiel. De cijfers die Marijs Geirnaert presenteert, vormen nuttige vaststellingen, maar de registraties in de hulpverlening en bij de Druglijn kunnen we maar beoordelen als we weten hoe groot de totale populatie van cocaïnegebruikers op een gegeven moment is, en hoe die over de jaren heen is geëvolueerd. De illegaliteit maakt het meten van het fenomeen alleen al een heikel punt.

      Dat gebruikers wel eens last hebben van kokerzicht of tunnelvisie heb ik ook al heel vaak kunnen observeren: ze denken ten onrechte dat de risico's klein zijn. Maar drugsexperts hebben ook wel eens last van dezelfde kwaal, en verheffen de verhalen van hun cliënteel tot de norm: de hulpverlener denkt vaak dat elk druggebruik tot ellende leidt, de spoedarts ziet doorgaans alleen de 'ongevallen', de drugsmagistraat ziet vooral de verbanden tussen druggebruik en drugsgerelateerde criminaliteit, enz. En de wetenschappelijke blik op roesmiddelen is ook niet steeds waardevrij.

      Een van de donkerste of grimmige kanten van cocaïne en andere illegale roesmiddelen is volgens mij het feit dat de criminalisering ervan de belangrijkste economische motor is van de aanbodzijde: criminele figuren en organisaties profiteren van de onwezenlijk hoge winstmarges die het huidige systeem hen biedt. Zíj zijn het die de cocaïne versnijden. Ze infiltreren met hun geld in de legale economie, financieren verwerpelijke regimes en terroristische activiteiten. Is het voor wie intens en vanuit legitieme bekommernis begaan is met het welzijn van de medemens niet gewoon lekkerder dweilen, als je weet dat ondertussen iemand de kraan ook daadwerkelijk tracht te repareren?

       

        2008

        Justitieminister Vandeurzen zet een glazen stolp over de samenleving

        (De Morgen, 10 april 2008, p. 14.)

        De gretigheid waarmee politici en hun adviseurs afdoende remedies tegen het kwaad blijven propageren voedt onzinnige illusies.  Tom Decorte is als professor verbonden aan het Instituut voor Sociaal Drugsonderzoek (Universiteit Gent). De minister van Justitie Jo Vandeurzen (CD&V) heeft zopas zijn beleidsplan uit de doeken gedaan. Voor wat betreft het drugsbeleid wil hij het gedoogbeleid van paars verder terugschroeven: "Wie voortaan een joint opsteekt, kan worden vervolgd" (DM 8/4).

        Mooi is dat! Door de dubbelzinnige, onvolledige en inconsistente communicatie over het overheidsbeleid inzake cannabis, én door het bijzonder slechte wetgevende werk terzake, heerste op het terrein (onder magistraten, politie, hulpverleners, preventiewerkers, opvoeders, ouders en burgers) gedurende jaren verwarring, rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. En nu de mist stilaan opgetrokken scheen, verklaart de minister doodleuk dat hij weer de andere kant wil opvaren. In de communicatiewetenschap geldt het adagium dat als politieke actoren niet volledig, feitelijk en consistent communiceren, zij de facto elke burger aansporen om het beleid op zijn of haar manier te interpreteren. Het is een perfecte illustratie hoe wetenschappelijke bevindingen weinig of geen impact hebben op de waardegebonden keuzes die beleidsmakers maken.

        Bovendien schijnen maar weinigen in dit land te begrijpen dat na veertig jaar repressief beleid de resultaten inzake cannabis niet echt overtuigend zijn: het aanbod is niet teruggeschroefd, de prijs niet hoog gehouden, het aantal gebruikers niet gereduceerd, en de sterkte en de kwaliteit van het product niet manipuleerbaar gebleken.

        Achter een repressief beleid, gestoeld op bepalingen in het strafrecht, schuilt de idee van de glazen stolp. Als ze maar zwaar genoeg is, kun je het gebruik van roesmiddelen in onze samenleving tegenhouden. De zware prijs die voor het repressieve beleid van deze minister zal worden betaald, is de nog moeilijke interactie met alle mensen die roesmiddelen gebruiken. Zo'n beleid creëert een taboe, en belet dat problematische vormen van roesmiddelengebruik tijdig worden gedetecteerd. Bijgevolg vergroot het risico dat gebruikers het kind met het badwater weggooien, en dus de - overigens geheel terechte - waarschuwing voor de gevaren van overmatig roesmiddelengebruik negeren, omdat zij het cannabisbeleid weinig geloofwaardig vinden.

        Ook voor wat betreft het cannabisaanbod kiest de minister voor een versterkt repressief beleid. Naar het voorbeeld van de Nederlandse aanpak van de laatste jaren wil hij intensievere samenwerking met elektriciteitsleveranciers en -netwerkbeheerders, doorrechercheren naar de opdrachtgevers, en intensievere internationale samenwerking tegen de cannabisproductie en het drugstoerisme. Dat begin december 2007 in Gent op een tweelandenconferentie over 'Cannabisteelt in de lage landen' verschillende wetenschappers uit België en Nederland (en niet de minste) zijn komen getuigen dat die aanpak niet heeft gewerkt, en bovendien onbedoelde neveneffecten heeft gehad, is hem wellicht ontgaan.

        Ik som er een paar op, mijnheer de minister, bij wijze van voorspelling: uw versterkte repressieve aanpak zal ook in België de cannabisteelt enigszins doen verschuiven, maar de criminele organisatie én de criminaliteit in de economische sector van de cannabisproductie zullen alleen maar toenemen. Uw beleid zal leiden tot een nieuwe reeks van innovaties in productietechnisch en organisatorisch opzicht. De huidige cannabissector kan uw beleid gemakkelijk aan, ze vaart er zelfs wel bij. En bovenal: de sterkte en de kwaliteit van het product zullen nog minder beheersbaar blijken te zijn, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid.

        De gretigheid waarmee politici en hun adviseurs afdoende remedies tegen het kwaad blijven propageren voedt onzinnige illusies. Het is nochtans de plicht van een politicus om context te creëren en duidelijk te maken dat de dingen veel complexer zijn dan we graag horen. De politicus kan er niet voor zorgen dat mensen geen roesmiddelen meer zullen gebruiken, of dat sommigen niet meer in de problemen zullen komen. Hooguit kan de politicus de omgevingsfactoren beïnvloeden en het risico enigszins beperken, maar dat is het dan ook. Wie de verwachting wekt dat veel meer mogelijk is, flirt met populisme en is per definitie ongeloofwaardig op langere termijn.

         

        Rapport drugscriminaliteit is meer politiek dan wetenschap

        Tom Decorte betwijfelt de wetenschappelijkheid van het rapport Fijnaut-De Ruyver

        (De Morgen, 17 november 2008, p. 15.)

        'Het coffeeshopbeleid is aan een grondige herziening toe.' Dat stelden hoogleraar Cyrille Fijnaut van de universiteit Tilburg en zijn Gentse collega Brice De Ruyver - tevens voormalig veiligheidsadviseur van premier Verhofstadt - afgelopen week bij de presentatie van hun langverwachte rapport over de grensoverschrijdende drugsgerelateerde criminaliteit in de Euregio Maas-Rijn. Tom Decorte fronst de wenkbrauwen: 'De auteurs voeden de illusie dat we door meer politie en justitiële samenwerking het gebruik en de distributie van cannabis beter zullen kunnen beheersen.'

        Een nieuwe narcoticabrigade oprichten, meer agenten in de Euregio Maas-Rijn, een actieplan voor parket en politie, méér politionele bevoegdheden, een betere juridische samenwerking, en een vermindering van het aantal coffeeshops in Nederland. De (niet geheel onbevooroordeelde) hoogleraren pleiten zonder meer voor meer repressie. Dat is een vreemde bocht voor een wetenschapper, als je de jaren voordien als veiligheidsadviseur van de Belgische overheid een architect van het gedoogbeleid bent geweest. Maar met wetenschappelijke inzichten in de mechanismen die de cannabismarkt heden ten dage drijven, gestoeld op empirisch onderbouwde argumenten, heeft dit rapport niks van doen. Over de symptomen zijn we het eens: het coffeeshopmodel staat onder druk: de coffeeshops zijn te groot geworden, de drugstoeristen veroorzaken overlast en trekken illegale drugsrunners aan, aan de achterdeur van de coffeeshops opereren professionele criminele netwerken.

        Empirische studies in België en Nederland hebben onderhand aangegeven wat daarvan de echte oorzaken zijn. Voor Nederland: de reductie van het aantal coffeeshops (waardoor de resterende cannabiswinkels steeds groter worden), de laksheid van de Nederlandse overheid in het regelen van de achterdeur, en de repressieve aanpak van de cannabisteelt. Die laatste strategie heeft de kleinere, idealistische telers wel afgeschrokken maar de winstbeluste louche figuren juist aangetrokken. Voor België: het installeren van een halfslachtig - en lange tijd onduidelijk - gedoogbeleid, en de harde aanpak van de dealpanden. De onuitgesproken boodschap naar de cannabisconsument: ga je spul maar in Nederland halen. En voor beide landen: de illegaliteit van het product is sowieso de belangrijkste motor van de cannabiseconomie geweest.

        Deze wetenschappelijke argumenten, die vaak een oorzakelijk verband suggereren tussen de kenmerken van de cannabismarkt en het bestrijdingsbeleid zélf, worden in het rapport Fijnaut-De Ruyver niet genoemd, laat staan oordeelkundig weerlegd. In de plaats daarvan voeden de auteurs de illusie dat we door meer politie en justitiële samenwerking het gebruik en de distributie van cannabis beter zullen kunnen beheersen. De discussie over alternatieve vormen van regulering wordt gesmoord met oneliners (de verdragen staan het niet toe, en er is geen draagvlak) die beter in de mond van een politicus passen, dan in die van een wetenschapper.

        De maatregelen die beide hoogleraren voorstaan, zullen geen enkele Belg of Nederlander minder doen blowen. Ze zullen wel leiden tot meer illegale bevoorradingskanalen (waar ook andere producten makkelijk te verkrijgen zijn) en nog meer louche spelers op de cannabismarkt. Daarmee wordt de overlast wel gespreid, niet gereduceerd. En de volksgezondheid betaalt het gelag. De softdrugsmarkt, en daarmee ook de kwaliteit, de sterkte en de prijs van het product, zal nog onbeheersbaarder blijken te zijn. Het blijft dweilen met de kraan open, tenzij de impliciete bedoeling is om meer werkgelegenheid te creëren voor politie- en justitiedienders. Overigens: waarom ontbreekt bij de voorstellen van Fijnaut en De Ruyver een schatting van de kosten van de voorgestelde maatregelen? En kunnen zij hun strategieën vertalen in objectief meetbare effecten (in termen van overlastreductie, reductie van cannabisgerelateerde criminaliteit en positieve effecten voor de volksgezondheid)? Want alleen dan kunnen onafhankelijke wetenschapslui in de toekomst het voorgestelde beleid op zijn legitimiteit evalueren.

        De maatregelen die de hoogleraren voorstaan, zullen geen enkele Belg of Nederlander minder doen blowen. Ze zullen wel leiden tot meer illegale bevoorradingskanalen en nog meer louche spelers op de cannabismarkt.

         

        De bocht van Brice De Ruyver

        De maatregelen in dit cannabisrapport zullen niemand minder doen blowen

        (De Standaard, 17 november 2008, p. 17)

        Een nieuwe narcoticabrigade oprichten, meer agenten in de Euregio Maas-Rijn, een actieplan voor parket en politie, méér politionele bevoegdheden, een betere juridische samenwerking, en een vermindering van het aantal coffeeshops in Nederland. De (niet geheel onbevooroordeelde) hoogleraren Cyrille Fijnaut en Brice De Ruyver pleiten voor meer repressie (DS 15 november). Dat is een vreemde bocht voor een wetenschapper, als je de jaren voordien als veiligheidsadviseur van de Belgische overheid een architect van het gedoogbeleid bent geweest. Maar met wetenschappelijke inzichten in de mechanismen die de cannabismarkt heden ten dage drijven, gestoeld op empirisch onderbouwde argumenten, heeft dit rapport niks van doen. Over de symptomen zijn we het eens: het coffeeshopmodel staat onder druk: de coffeeshops zijn te groot geworden, de drugstoeristen veroorzaken overlast en trekken illegale drughandelaars aan, aan de achterdeur van de coffeeshops opereren professionele criminele netwerken.

        Empirische studies in België en Nederland hebben onderhand aangegeven wat daarvan de echte oorzaken zijn. Voor Nederland: de reductie van het aantal coffeeshops (waardoor de resterende cannabiswinkels steeds groter worden), de laksheid van de Nederlandse overheid in het regelen van de achterdeur, en de repressieve aanpak van de cannabisteelt. Die laatste strategie heeft de kleinere, idealistische telers wel afgeschrikt, maar de winstbeluste louche figuren juist aangetrokken. Voor België: het installeren van een halfslachtig - en lange tijd onduidelijk - gedoogbeleid, en de harde aanpak van de dealpanden. De onuitgesproken boodschap naar de cannabisconsument: ga je spul maar in Nederland halen. En voor beide landen: de illegaliteit van het product is sowieso de belangrijkste motor van de cannabiseconomie geweest.

        Deze wetenschappelijke argumenten, die vaak een oorzakelijk verband suggereren tussen de kenmerken van de cannabismarkt en het bestrijdingsbeleid zélf, worden in het rapport Fijnaut-De Ruyver niet genoemd, laat staan oordeelkundig weerlegd. In de plaats daarvan voeden de auteurs de illusie dat we door meer politie en justitiële samenwerking het gebruik en de distributie van cannabis beter zullen kunnen beheersen. De discussie over alternatieve vormen van regulering wordt gesmoord met oneliners (de verdragen staan het niet toe, en er is geen draagvlak) die beter in de mond van een politicus passen dan in die van een wetenschapper.

        De maatregelen die beide hoogleraren voorstaan, zullen geen enkele Belg of Nederlander minder doen blowen. Ze zullen wel leiden tot meer illegale bevoorradingskanalen (waar ook andere producten makkelijk te krijgen zijn) en nog meer louche spelers op de cannabismarkt. Daarmee wordt de overlast wel gespreid, maar niet gereduceerd. En de volksgezondheid betaalt het gelag. De softdrugsmarkt, en daarmee ook de kwaliteit, de sterkte en de prijs van het product, zal nog meer onbeheersbaar blijken te zijn. Het blijft dweilen met de kraan open, tenzij de impliciete bedoeling is om meer werkgelegenheid te creëren voor politie- en justitiedienders. Overigens: waarom ontbreekt bij de voorstellen van Fijnaut en De Ruyver een schatting van de kosten van de voorgestelde maatregelen? En kunnen zij hun strategieën vertalen in objectief meetbare effecten (in termen van overlastreductie, reductie van cannabisgerelateerde criminaliteit en positieve effecten voor de volksgezondheid)? Want alleen dan kunnen onafhankelijke wetenschapslui in de toekomst het voorgestelde beleid op zijn legitimiteit evalueren.

         

          2007

          Maak nederwiet niet gevaarlijker dan het is

          Cannabis gebruiken is een vorm van ongezond gedrag, dat wisten we al.

          (De Morgen, 23 maart 2007, p. 20.)

          Tom Decorte relativeert het onderzoek van professor Robin Murray over cannabis. In het artikel van Stephen Rosé en Tina De Gendt (DM, 20/3) worden op basis van een nog te verschijnen onderzoek van professor Robin Murray argumenten aangehaald om de "gevaarlijkheid" van cannabis te illustreren. In tegenstelling tot wat de auteurs beweren, zie ik mij als wetenschapper "door de stroom aan bewijzen tegen de drug" in het geheel niet verplicht om wat gas terug te nemen, integendeel.

          Eén: Wie enigszins vertrouwd is met de drugsliteratuur heeft al lang geen nood meer aan een studie die ons overtuigt van de risico's van roesmiddelen. Cannabis gebruiken is een vorm van ongezond gedrag. Bovendien zijn er extra risico's voor jongeren en voor mensen met een aanleg tot psychische problemen.

          Twee: Het tetrahydrocannabinolgehalte (thc) in de nederwietvarianten is in de loop van de laatste tien jaar onmiskenbaar gestegen, maar de bewering dat cannabis vandaag tot 25 keer meer thc bevat, is klinkklare onzin. De thc-gehaltes in nederwiet in Nederlandse coffeeshops worden door het Trimbosinstituut jaarlijks gemeten. De cijfers met betrekking tot de populairste nederwietsoort: het thc-gehalte steeg van 8,6 procent in 1999-2000 tot 20,3 procent in 2003-2004. De laatste metingen tonen een stabilisatie van het thc-gehalte.

          Drie: De discussie over thc-gehaltes is een zeer complexe aangelegenheid. Volgens een vergelijkende studie in 2004 van het Europees drugsobservatorium in Lissabon verschillen thc-gehaltes in cannabis van land tot land, al naargelang de aard van het cannabisproduct én al naargelang de genetische kenmerken van de geteelde variëteit, de gebruikte kweekmethode en de versheid. Opvallend: de thc-gehaltes in geïmporteerde cannabisproducten zijn niét gestegen in Europa.

          Vier: De "schadelijkheid" van het product kan niet alleen worden afgemeten aan eigenschappen van het product zelf. Er zijn verschillen inzake voorkeur voor producten en variëteiten tussen gebruikers, en bovendien tonen verschillende studies aan dat gebruikers de dosering aanpassen aan de ervaren sterkte van het product.

          Vijf: Moeten we ons niet vooral afvragen hoe het komt dat thc-gehaltes in nederwiet gestegen zijn? Kan dat niet een onbedoeld maar zeer logisch gevolg zijn van dertig jaar war on drugs, waarbij de productie steevast in handen is geduwd van professionele illegale ondernemers, zodat het beleid geen enkele controle heeft op de kwaliteit, de zuiverheid en de sterkte van cannabis? Denken we niet beter na over een beleid dat ons in staat stelt het fenomeen beheersbaar te maken?

          Zes: Marijs Geirnaert van de VAD heeft gelijk: het beleid is (constant) aan een evaluatie toe. De nieuwe drugswet is een draak van een wet. De ongerijmdheden erin zijn legio. De rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid voor de burgers zijn niet weggewerkt. Bovenal: we maken cannabis nóg gevaarlijker dan het al is.

           

            Harde aanpak cannabisteelt heeft niet het gewenste effect

            Hoe harder je drugs op de ene plaats bestrijdt, hoe vaker ze op een andere plaats opduiken

            (De Morgen, 9 oktober 2007, p. 99)

            De beschrijving van de professionele cannabisteelt door Benny Van Camp van de federale politie (DM 6/10) is zeer accuraat en getuigt van opvallend veel expertise. Maar er moeten volgens ons enkele extra overwegingen aan de redenering worden toegevoegd.

            Primo, professionele kwekers hebben van de cannabismarkt een pure industrie gemaakt, zo heet het. Dat is de wereld op zijn kop: het is niet het product zelf, maar de illegale status ervan en de onbespreekbaarheid van de afschaffing van het verbod, die de belangrijkste economische motor van de professionele teelt vormen. Het illegale klimaat stuwt het bijzonder lucratieve karakter van de markt naar ongekende hoogten, zoals Benny Van Camp terecht illustreert. Net daardoor zijn op winst beluste criminele figuren geïnteresseerd geraakt in die 'jackpot'. En hoe meer je dit soort figuren aantrekt, hoe groter de kans op malafide praktijken (wiet verzwaren, pesticiden gebruiken...) en hoe groter het criminele karakter van de branche (bedreigingen, liquidaties...).

            Secundo, het verhaal van de federale politie gaat over het segment van de professionele telers. Maar er is ook een ander niet onbelangrijk segment: dat van de kleinschalige producenten zonder commerciële motieven. Veel gebruikers beginnen zelf te telen omdat ze het product van de commerciële telers te sterk vinden. De recente harde politionele en gerechtelijke aanpak van alle telers in Nederland heeft gevolgen gehad, maar niet de gewenste. De kleine telers houden ermee op uit schrik voor de gevolgen. De grote telers en achterliggende organisaties calculeren bestraffing in als een professioneel risico en springen in het gat in de markt. Met alle gevolgen vandien voor de zuiverheid, de sterkte én de prijs van het product, en dus voor de volksgezondheid.

            Tertio, cannabis is zonder enige twijfel een risicovol product en het gebruik kan 'schadelijk' zijn. Maar we moeten ons dringend afvragen of de gedaanteverwisselingen op de cannabismarkt en het aantreden van nieuwe 'criminele ondernemers' niet mede in de hand is gewerkt door het gevoerde bestrijdingsbeleid zélf, dat onvoorziene en ongewenste effecten heeft gehad. Veel wetenschappelijke auteurs argumenteren al jaren dat repressie tegenover roesmiddelen steevast een waterbedeffect heeft: hoe meer en hoe harder men het fenomeen op de ene plaats bestrijdt ('push down'), hoe vaker het op een andere plaats opduikt, maar dan minder zichtbaar en bijgevolg minder beheersbaar ('pop up'), zodat het weer even duurt voor we er zicht op hebben. Meer blinde bestrijding zal dus enkel een nieuwe reeks van innovaties in productietechnisch en organisatorisch opzicht met zich brengen. Weinigen durven het hardop te zeggen, maar de huidige cannabissector (met alle connecties met de legale economieën) kan het repressieve overheidsbeleid gemakkelijk aan.

            Ten slotte, een gezonde beleidsstrategie vraagt meer moed van politici, beleidsadviseurs en diegenen die zich bij persconferenties al te gretig opwerpen als woordvoerders van 'de hele' drugspreventie en -hulpverlening. Ze kénnen niet eens alle wetenschappelijke argumenten, maar houden liever de schijn op dat alles met meer van hetzelfde wel in de hand te houden is. Zo wordt het grote publiek in slaap gewiegd met oneliners en drogredenen, en het maatschappelijke en wetenschappelijke debat over alternatieve modellen in de kiem gesmoord. Nochtans zouden de waardevolle inspanningen van preventiewerkers en drugshulpverleners nog meer kunnen renderen, als we daar met zijn allen wat langer bij konden stilstaan.