Historiek

De geboorte van een tuin

Baudeloo-tuin

De Gentse Plantentuin bestaat reeds meer dan 200 jaar. Na de verovering van de Zuidelijke Nederlanden door Napoleon in 1794 werd Gent de hoofdstad van het departement Schelde en Leie. In elke departementshoofdstad werd een “école centrale” opgericht met een bibliotheek, een plantentuin, een natuurwetenschappelijke collectie en instrumenten voor practica. In Gent werd de centrale school ondergebracht in de Baudeloo-abdij.

De toenmalige kruidtuin opende de deuren op 19 juli 1797. Amateur-plantenkwekers en bevriende tuinen zorgden voor de opbouw van de collectie. Door dhr. Thouin, directeur van de Plantentuin te Parijs, werden talrijke warme kasplanten geschonken, evenals de eerste dahlia’s.

Bernard Coppens (1756-1801) werd de eerste directeur van de Plantentuin. Hij kocht een deel van de plantencollectie van de abdij van Ename, waaronder twee Dwergpalmen (Chamaerops humilis) die in 1599 door Albrecht en Isabella aan de abdij waren geschonken.

Vijver Baudeloo

De originele tuin was ingedeeld in 4 secties: een systematisch deel, een Engelse landschapstuin, een sectie met groenblijvende bomen en een orangerie met serres. Later werden ook secties met fruitbomen, heideplanten, een vijver en een waterbassin toegevoegd.

In 1802 hing het voortbestaan van de Plantentuin aan een zijden draad. Napoleon besloot de “école centrale” in Gent af te schaffen en de gebouwen te gebruiken als kazerne. Na een bezoek van Napoleon en Joséphine de Beauharnais op 14 juli 1803 werd van dit plan afgezien.

 

Stad of universiteit?

CataloogIn 1804 werd de Plantentuin overgedragen aan de stad Gent, die ook voor het onderhoud moest instaan. De tuin herbergde op dat ogenblik een belangrijke plantencollectie en bleef ook didactisch zeer waardevol. Er werden onder meer gratis openbare lessen plantkunde gegeven.

In 1815 werden de Zuidelijke Nederlanden weer aan het Noorden gehecht. De nieuwe heerser, Willem I, hechtte belang aan de ontwikkeling van tuinbouw en een degelijk onderwijssysteem. In Gent werd een universiteit opgericht.

Artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 1816 koppelde het professoraat plantkunde aan het directeurschap van de Plantentuin. Dit bleef tot op heden ongewijzigd!

 
Bezoekers in de Baudelootuin (ca. 1880)Via een overeenkomst met de stad Gent verkreeg de universiteit in 1818 het vruchtgebruik over de tuin. Na de oprichting van België in 1830 kreeg de stad in 1835 terug de verantwoordelijkheid voor het onderhoud.

In de tweede helft van de negentiende eeuw was de tuin te klein geworden en verkeerden de gebouwen in slechte staat. Door de centrale ligging kwamen de planten vaak onder het roet te zitten van de omringende fabrieken. Er moest dringend naar een andere locatie worden uitgekeken.

Naar een nieuwe locatie

Pad naar de orangerie (ca. 1935)Uiteindelijk werd de Plantentuin ondergebracht aan de rand van het pas aangelegde Citadelpark. De verhuis naar het nieuwe “Botanisch Instituut” werd in 1903 voltooid. De Plantentuin omvatte naast de buitentuin een Victoriaserre, een palmenserre, een proefkas en een orangerie.

Rond 1930 waren de broei- en kweekkassen uit het begin van de 20ste eeuw te klein geworden. Daarom werden in 1931-1932 een reeks nieuwe serres gebouwd.

Begin jaren ’50 werd een rotstuin ingericht met fondsen van het Marshall-plan. De bouw van het Hoger Instituut der Kandidaturen Wetenschappen (H.I.K.W.) in de jaren ’60 was bepalend voor het huidige uitzicht van de tuin.

Het huidige kassencomplexIn 1970 werd een nieuw Palmarium in gebruik genomen. In de periode 1971-1972 werd het huidige kassencomplex met de drie grote publiekskassen gebouwd.

Vanaf 1977 werd de systematische tuin aangelegd. De classificatie in dit gedeelte raakte met de komst van DNA-technieken achterhaald. De systematische collectie eu-dicotylen werd in 2012 heraangelegd.

Bron

Viane, R. en Van den heede, C., red. (2000). 200 jaar Plantentuin Gent. Universitaire Plantentuin Gent, 237 p.